Duurzame monumentenzorg: de gebiedsgerichte aanpak
- Gebiedsontwikkeling
- Artikel
Duurzame instandhouding van monumenten vraagt om maatwerk. Vaak wringt de wens om een monument energiezuinig te maken met de beschermde cultuurhistorische waarde van het pand. Wat is technisch mogelijk en wat is wenselijk? Wat laat de overheid toe? En wat is effectiever: kiezen voor een objectgerichte of een gebiedsgerichte aanpak? In een blogreeks van drie artikelen zoeken we naar antwoorden op deze vragen. In het eerste artikel praat auteur Lotte Zaaijer met Birgit Dulski over de potentie van een gebiedsgerichte aanpak van duurzame monumentenzorg.
Birgit Dulski is de schakel tussen de wereld van de duurzaamheid en de monumentenzorg. Als senior consultant bij het Nederlands Instituut voor Bouwbiologie en Ecologie (NIBE) ontwikkelde zij samen met collega’s en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed het DuMo-rekenmodel. Hierin wordt de score op het gebied van de duurzaamheidsprestatie gecombineerd met de score voor de monumentale waarde van een pand.
Als senior onderzoeker Sustainable Building bij Nyenrode Business Universiteit organiseerde zij het Kennisnetwerk Duurzame Monumentenzorg. Doel was om de afdelingen milieu en monumentenzorg van gemeenten, die ieder vanuit een ander perspectief naar hetzelfde gebouw kijken, op één lijn te krijgen. Milieu specialisten streven ernaar om een geambieerde energieprestatie waar te maken, terwijl erfgoed specialisten waken voor het behoud van de historische waarde van een monument. “Duurzame monumentenzorg vraagt om een gezamenlijke visie”, aldus Dulski.
Gemeentelijk beleid voor zonnepanelen op monumenten
Het beleid ten aanzien van zonnepanelen op monumenten was een belangrijk thema tijdens het Kennisnetwerk Duurzame Monumentenzorg. “In een integraal beleid wordt de optimale oriëntatie van daken (zoals op zonatlas.nl) gekoppeld aan de cultuurhistorische waarde van het stads- of straatbeeld. Het beleid voor zonnepanelen wordt op die manier specifiek per stad en verklaarbaar binnen de geschiedenis”, aldus Dulski.
Als voorbeeld noemt ze het beleid voor twee tuindorpen in de gemeente Hilversum, die genomineerd zijn als beschermde stadsgezichten, versus historische binnensteden zoals Delft en Utrecht. “In Hilversum zien monumentenzorgers liever geen zonnepanelen op daken van monumenten, zodat de onaangetaste de jaren 30 architectuur gaaf blijft. Bij historische steden is het stadsbeeld al eeuwen in beweging waardoor zonnepanelen op monumentale daken vaak wel geaccepteerd worden indien zij niet zichtbaar zijn vanuit de publieke ruimte.”
Foto: Seinwezen Haarlem, door Birgit Dulski
Buurtinitiatieven: gezamenlijke zonnepanelen
Het aantal collectieve energie-initiatieven groeit. De meeste initiatieven komen niet vanuit de overheid, maar vanuit de stad zelf. Dit zijn vaak projecten waarbij buurtbewoners, waaronder monumenteigenaren, samen op zoek gaan naar duurzaamheidsmaatregelen om hun woningen te verbeteren. Gemeente Haarlem, die participeerde in het Kennisnetwerk, omarmt dergelijke initiatieven. Een voorbeeld is de buurtcooperatie Duurzaam Garenkokerkwartier die zich inzet om de woningen in de buurt te verduurzamen, zowel op pand- als buurtniveau. Het gemeentelijk monument Seinwezen, een gerenoveerd industrieel pand, speelt hierbij een centrale rol. Op het dak is een grote hoeveelheid gezamenlijke zonnepanelen gepland die de woningen in de buurt van energie zullen gaan voorzien.
Gemeenten zoeken naar hun rol in collectieve energie-initiatieven, zoals in het Garenkokerkwartier. Tijdens een ‘lerende ontmoeting’ van het Kennisnetwerk werd het project als casus voorgelegd aan de groep. “Milieu- en erfgoedspecialisten zijn zich ervan bewust dat het van belang is om dergelijke initiatieven actief te volgen en te faciliteren waar dat nodig is. Dit vraagt van burgers, lokale overheid en bedrijfsleven de bereidheid goed naar elkaar te luisteren en elkaars belangen en expertise te respecteren”, zegt Dulski.
Voor monumenten zijn dergelijke initiatieven, waarbij gezamenlijke zonnepanelen op een groot dak in de buurt worden gelegd, een positieve ontwikkeling. Dit maakt een verbeterde duurzaamheidsprestatie mogelijk met behoud van de beeldkwaliteit. Het Energieakkoord uit 2013 stimuleert collectieve energie-initiatieven door een korting te rekenen op de energiebelasting. Voorwaarde is wel dat de gezamenlijke zonnepanelen in de buurt moeten liggen, oftewel binnen een ‘postcoderoos’. “Voor monumenteigenaren is dit vaak een bezwaar, want gebouwen met grote daken, zoals een sporthal, liggen vaak buiten de postcoderoos van historische binnensteden.”
Foto: Gashouder van de Westergasfabriek, door Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, fotograaf Bert van As
Energieuitwisseling tussen gebouwen
Een gebiedsgerichte aanpak maakt het mogelijk om energie uit te wisselen tussen gebouwen. Dit maakt de energiehuishouding nog efficienter. Dulski was vanuit NIBE betrokken bij het duurzaamheidsconcept voor vier gebouwen op het terrein van de rijksmonumentale Westergasfabriek in Amsterdam. Het concept betreft een combinatie van object- en gebiedsgerichte maatregelen. “Op het terrein produceren sommige gebouwen ’s avonds veel warmte (gebouwen die verhuurd worden voor evenementen), terwijl andere in de winter overdag warmte nodig hebben (gebouwen met een kantoorfunctie). Door de geproduceerde warmte op te slaan kan dit later hergebruikt worden.”, vertelt Dulski.
Een ander voorbeeld waar Dulski vanuit Nyenrode bij betrokken is, is de rijksmonumentale Walburgiskerk in het historische centrum van Zutphen. Hier maken de hoge stookkosten de exploitatie tot een zware opgave. “In de toekomst kan hier op gebiedsniveau energie uitgewisseld worden: de kerk vraagt één keer per week een grote hoeveelheid warmte, terwijl omliggende winkels en kantoren gedurende de gehele week warmte produceren. Deze warmte kan mogelijk gebruikt worden voor de verwarming van de kerk.”
De gebieds- versus objectgerichte aanpak
Een gebiedsgerichte aanpak biedt veel kansen voor de verduurzaming van monumenten met behoud van cultuurhistorische waarden. Maar is het ook effectief? “Technisch is veel mogelijk, maar het grote bezwaar is de organisatie.” Bij collectieve initiatieven zijn verschillende belanghebbenden betrokken, energieuitwisseling vraagt om een zorgvuldige monitoring en een goede opslag van energie, onderhoudsmomenten van dak en zonnepanelen moeten worden afgestemd, etc. Bij buurtinitiatieven zijn de budgetten bovendien vaak beperkt waardoor professionals buiten beeld blijven. De projecten komen daardoor traag en moeizaam van de grond.
Dulski concludeert: “Verduurzamings maatregelen zijn pas effectief als deze werkelijk worden gerealiseerd. De gebiedsgerichte aanpak heeft veel potentie, maar de objectgerichte (individuele) aanpak resulteert vaker in een uitgevoerd duurzaamheidsconcept. Vooralsnog is de objectgerichte aanpak dus vaak effectiever, maar dat neemt niet weg dat ik iedere pilot op gebiedsniveau toejuich.”
Foto bovenaan: Walburgiskerk Zutphen, door Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, fotograaf Paul van Galen
Zoek verder binnen deze onderwerpen
Gerelateerde artikelen, events & downloads
Reacties
Zolang de zogeheten "postcoderoosregeling" onvoldoende houvast biedt voor buurtinitiatieven voor duurzame energie zal het lastig zijn om de gebiedsgerichte aanpak voor monumenten te realiseren. Uit eigen ervaring weet ik dat de monumentenregelgeving soms te star en te strak is om verduurzaming toe te laten op gebouwniveau. Ik zou het toch eerder zoeken in het verspoepelen van die regels want de eerste stap is m.i. toch het realiseren van verduurzaming op dat niveau #energiepark.nu @beterproject.
Zolang de zogeheten "postcoderoosregeling" onvoldoende houvast biedt voor buurtinitiatieven voor duurzame energie zal het lastig zijn om de gebiedsgerichte aanpak voor monumenten te realiseren. Uit eigen ervaring weet ik dat de monumentenregelgeving soms te star en te strak is om verduurzaming toe te laten op gebouwniveau. Ik zou het toch eerder zoeken in het verspoepelen van die regels want de eerste stap is m.i. toch het realiseren van verduurzaming op dat niveau #energiepark.nu @beterproject.