Michael Braungart: “Kritiek op Cradle to Cradle? Precies op schema.”
Nu meerdere bedrijven en overheden met Cradle to Cradle aan het werk zijn gegaan, de eerste blunders zijn gemaakt en de eerste misverstanden beginnen te ontstaan wordt het tijd voor een goed gesprek met Michael Braungart. Diana den Held interviewde exclusief voor Duurzaam Gebouwd deze Cradle to Cradle-goeroe.
Laten we eens bij een definitie beginnen. Wat is Cradle to Cradle nou eigenlijk; een filosofie, een visie, een marketing tool... Ik hoor zelfs mensen zeggen dat het een recycling concept is. Hoe omschrijf jij het Cradle to Cradle-gedachtegoed?
“Cradle to Cradle is in de eerste plaats een business model. In dit model wordt een onderneming zodanig georganiseerd dat de uitkomst zowel voor de onderneming, als de omgeving, als de maatschappij goed is. Het is dus ook véél meer dan een milieuverhaal. Natuurlijk kijken we naar biologische en technische cycli, maar eerst kijken we naar de relatie tussen leverancier, fabriek en gebruiker. Alleen zo kun je komen tot voor iedereen betere producten.
Een van de grootste misverstanden die ik tegenkom als het over Cradle to Cradle gaat is dat het geplaatst wordt binnen een context van afvalvermindering of andere soorten van vermijden, minimaliseren, controleren etc. Cradle to Cradle is géén recycling concept. Het is een strategie om te komen tot product- en procesinnovatie.”
Waarom is het logo en zelfs de term Cradle to Cradle beschermd?
“Momenteel hebben we die bescherming nodig om te voorkomen dat mensen bestaande producten en ideeën in een nieuw jasje gieten en intussen gewoon doorgaan op de oude weg. Meer is het niet. We moeten met zekerheid kunnen stellen dat waarvan gezegd wordt dat het Cradle to Cradle is, daadwerkelijk ook Cradle to Cradle is. Anders ontstaan er te veel misverstanden. Nog niet iedereen weet goed te onderscheiden wat Cradle to Cradle is. Tot dat zo ver is houden wij zelf nog even een vinger aan de pols.
We kunnen ons hier geen fouten permitteren; als iemand ziek wordt of zelfs sterft door stoffen die verkeerd gebruikt worden en er staat, ten onrechte, de naam Cradle to Cradle op, dan voelen wij dat ook. Zodra de term gebruikt wordt kijken we dus even mee of het voor wat betreft de kwaliteit strookt met wat we voor ogen hebben. Als iets geen Cradle to Cradle is, dan schrijven we de betreffende organisatie aan om de term (nog) niet te gebruiken. De rechten worden, voor zover nodig, beheerd door MBDC.”
Er wordt beweerd dat de advisering rondom Cradle to Cradle moedwillig binnen de eigen gelederen wordt vastgehouden. Hoe zit dat precies met de training zit?
“Da's niet zo'n ingewikkeld verhaal. We hebben met alle grote partijen in Nederland gesproken en zij kunnen aan boord stappen zodra ze willen. Werknemers van organisaties die willen adviseren over Cradle to Cradle ontvangen een training die ongeveer een week duurt en ze kunnen vanaf daar verder als Cradle to Cradle-consultants. De enige voorwaarde die we echt hard stellen is dat ze zichzelf alleen Cradle to Cradle-consultants kunnen noemen -binnen- deze organisatie. Vertrekken ze daar, dan kunnen ze er nog steeds prima mee werken, maar zonder het bij naam te noemen. We verliezen anders te snel uit het oog wat er allemaal speelt en op dit moment moeten we nog even de kwaliteit blijven bewaken. Een aantal voorbeelden van bedrijven die Cradle to Cradle consultants in huis hebben kun je vinden op de EPEA website, zoals Beco, DHV, ElcaMedia, IMSA, Search en Tebodin.”
Dus iedereen kan een training tot Cradle to Cradle-consultant bij EPEA doen?
“Ja. Iedereen met een wetenschappelijke basis kan zich bij ons aanmelden. Dus dat kunnen bijvoorbeeld architecten zijn, designers of zelfs marketeers. Er zijn bijvoorbeeld bedrijven zoals Be Beneficial die alleen maar mensen opleiden en processen begeleiden, die kunnen dus óók met Cradle to Cradle bezig zijn.
Zoals op dit punt te verwachten is, gaat nog niet alles vlekkeloos. Sommige instellingen die Cradle to Cradle getraind zijn hebben moeite om het gedachtegoed in hun bestaande structuren op te nemen. Dat leidt weleens tot misverstanden. Als je zowel adviseert over eco-efficiency als Cradle to Cradle, gaan mensen op een gegeven moment vragen stellen. Je ziet ook weleens dat bedrijven Cradle to Cradle alleen maar gebruiken om bij een nieuwe klant binnen te komen terwijl ze uiteindelijk met een 'oude' oplossing gaan werken. Ik erger me er soms wel aan, maar deze dingen gebeuren. De kritiek die je nu hoort, is eigenlijk precies op schema. In een revolutionaire beweging als die waarin we ons nu bevinden, waarin alles zó snel beweegt, heb je weleens een kwaliteitsprobleem. Het is normaal.
Wat me meer verbaast zijn die honderden architecten die roepen dat ze werken volgens Cradle to Cradle, terwijl ze echt geen benul hebben wat ze aan het doen zijn. Onlangs hebben we daar echt een vervelend voorbeeld van gezien, bij de selectie van architecten voor het stadhuis van Venlo. Er zijn op dit moment eigenlijk maar twee echte kandidaten voor zo'n gebouw en dat zijn de teams van Bill McDonough en Thomas Rau. Beiden zijn van de selectie uitgesloten terwijl de gemeente wél stelt dat het ab-so-luut Cradle to Cradle moet zijn... Een gemiste kans.”
Een ander kritiekpunt: informatie over ingrediënten. Wat is er hier nou aan de hand? Hoewel er veel informatie beschikbaar is bij Material Connexion vinden mensen toch nog dat de informatie teveel wordt afgeschermd. Er wordt geroepen om meer open source toepassingen.
“Er spelen hier twee dingen. In de eerste plaats mógen we van de bedrijven waar we mee samenwerken niet altijd zomaar alles naar buiten brengen. Zeker zolang een project nog loopt, zijn wij vaak gebonden aan geheimhoudingsverklaringen. Veel producten bestaan immers uit nogal heftige combinaties van allerlei materialen. Er is veel vertrouwelijke informatie mee verbonden. Alleen de uitkomst van het onderzoek is altijd heel helder; een Cradle to Cradle product kan óf terug de biosfeer in, óf wordt weer opgenomen in de technocyclus.
In de tweede plaats geldt dat veel materialen in de technische cyclus giftig zijn. Ze kunnen een groot gevaar opleveren als ze niet goed gebruikt worden. Neem isolerende ramen; je moet heel goed weten waar je mee bezig bent om de giftige stoffen die daarin gebruikt worden in de technocyclus te kunnen houden. Daar is veel extra kennis en vaardigheid voor nodig.
Publiek toegankelijke databases zijn, als je het over dit soort risico's hebt, heel belangrijk want het is ook een publieke verantwoordelijkheid. Die informatie moet op de juiste manier verzameld en beheerd worden. De Erasmus universiteit kan hier een belangrijke rol in spelen. Maar zomaar de bedrijfsinformatie van een bedrijf als Akzo of Philips op straat leggen, dat is een ander verhaal. Voor dergelijke openheid van bedrijfsgegevens is een totale innovatieslag in het bedrijfsleven nodig. Dat gaat niet van het ene op het andere moment.”
Laten we het nog eens over het certificaat hebben. Het gebeurt nog weleens dat mensen het aantal verstrekte certificaten als maatstaf nemen voor het succes van Cradle to Cradle.
“Ik zou bijna zeggen, gelukkig beslaat die hele certificering minder dan 5% van het werk wat we doen. Want een certificaat impliceert dat iemand voortdurend van buitenaf gecontroleerd moet worden, terwijl Cradle to Cradle juist gaat om support en samenwerking. Het certificaat is een stap die we hebben moeten nemen vanwege de aankooprichtlijnen die door onder meer de regering worden opgesteld; zij hebben certificaten nodig. Anders kunnen producten niet gekocht worden.
Ik zal het toelichten met een voorbeeld. Neem PVC (polyvinyl chloride), een materiaal dat zowel voor mensen als de omgeving giftig is. Bedrijven waar we mee samenwerken op Cradle to Cradle hebben in de keten van materialen PVC aangetroffen en vervangen. Maar in Nederland krijg je van de overheid 'extra punten' voor ‘duurzaam’ inkopen. Vanuit dat oogpunt bekeken ziet een gerecycled product er goed uit, zelfs als het PVC is. Maar een product van gerecycled PVC is zo ongeveer het slechtste wat je kunt voorstellen. Alternatieve materialen, die wel gezond en veilig zijn, hebben een kans nodig op de markt en daarvoor zijn die certificaten bedoeld.
Het certificaat is dus alleen maar een inspanning van onze kant om nieuwe producten een kans te geven. De criteria voor certificering zijn overigens openbaar, iedereen kan een product maken dat aan de Cradle to Cradle criteria voldoet. Iedereen kan een certificaat aanvragen, producten hoeven niet door ons bedacht te zijn en het proces van certificering hoeft ook niet per se door ons begeleid te worden.
Ik hoor mensen binnen de Nederlandse regering zeggen dat ze momenteel niet uit de voeten kunnen met het Cradle to Cradle-certificaat omdat het teveel 'in eigen huis' bij jullie gebeurt...
“Momenteel voeren we gesprekken met vijf verschillende internationale certificatie-instituten die de certificering kunnen gaan uitvoeren. In de komende drie tot zes maanden zal een onafhankelijke certificering van de grond komen, zodat iedereen er mee kan werken. De mensen die de certificering gaan beoordelen worden dan betaald door het instituut en ze hebben verder niets met Cradle to Cradle-consultancy of wat dan ook te maken. Zo kunnen we iedere vorm van belangenconflict vermijden.”
Wat vind je van Publiek-Private Samenwerking (PPS)? Er zijn mensen die zeggen dat ze pas dán echt met Cradle to Cradle aan de slag kunnen.
“Dat laatste is opmerkelijk. Want iedereen kan met Cradle to Cradle aan het werk. En publieke samenwerking is bijvoorbeeld de hoofdreden om de leerstoel bij de Erasmus universiteit van Rotterdam in te gaan vullen. PPS is ook de reden waarom de samenwerking met DRIFT is aangegaan; voor publiek private samenwerking heb je een 'public place' nodig en daar is deze universiteit een prima startpunt voor.
Het probleem ligt niet bij het wel of niet met Cradle to Cradle aan de slag kunnen. Het bedrijfsleven heeft de mogelijkheden nu wel zo'n beetje in de gaten. Maar wanneer je spreekt over Publiek-Private Samenwerking dan moeten overheid en bedrijfsleven dezelfde doelen hebben. Het komt nu aan op de publieke sector. En dan bedoel ik niet alleen de landelijke overheid, maar ook de lagere overheden zoals provincies en kleinere gemeenten. Als zij geen verantwoording nemen, komt de samenwerking niet op gang. Het zou denk ik goed zijn te beginnen bij de regels die worden opgesteld voor de aankoop van duurzame producten.
Zou je wat voorbeelden kunnen noemen waar de overheid effectief mee aan de slag kan?
• Stel bijvoorbeeld een beleidsregel op die ervoor zorgt dat binnen vijf jaar al het papier dat bij de overheid gebruikt wordt, of het nou een krant is of printpapier, geschikt om de biosfeer in te gaan. Door zo'n maatregel verandert de hele industrie.
• Stimuleer dat over tien jaar in elk gebouw in de steden de binnenlucht beter is dan de buitenlucht.
• Zorg ervoor dat over vijf jaar geen chemicaliën meer gebruikt worden die wij kunnen terugvinden in moedermelk.
• Stimuleer de bouw van fabrieken die gezond en veilig kinderspeelgoed maken.
• Stel binnen drie jaar een programma op dat de textielindustrie stimuleert om kleding te maken die geschikt is om op je huid te dragen.
• Stimuleer de bouw van scholen en kinderdagverblijven die zijn ingericht met materialen die de binnenlucht gezond houden, zodat de kans op ziekten kleiner wordt.
• Zet een methode op waarbij we binnen tien jaar weer vruchtbare aarde creëren in plaats van de grond uit te putten. (Momenteel verliezen we 5000 x meer dan we aanmaken.)
• Wijs in elke stad een wijk aan waar vanaf nu alle nieuwbouwhuizen groene daken krijgen, zodat de lucht in de steden zuiverder wordt.
Door heldere doelen op te stellen die niet gericht zijn op efficiency maar op effectiviteit kan de Nederlandse overheid echt een toon zetten. Niet alleen door een heldere samenwerking met het bedrijfsleven mogelijk te maken. Maar ook als voorbeeld in de internationale Cradle to Cradle gemeenschap.”
Tekst: Diana den Held, http://gevleugeldewoorden.nl
Zie ook: Cradle to Cradle heeft dringend Publiek Private Samenwerking nodig