Afwijkende beleidsresultaten bij ontwikkeling duurzame bedrijventerreinen
Duurzaamheid moet integraal onderdeel zijn bij de ontwikkeling van bedrijventerreinen. Dat geldt zowel in alle ontwikkelingsfasen van het terrein, als voor de bedrijfsprocessen van de ondernemingen die zich er vestigen.
Dat stelt Fatma Saçli in haar proefschrift 'Understanding the interdependence between policy networks and policy outcomes: A dialectical approach applied to business parks in The Netherlands'. Zij onderzocht in hoeverre beleidsnetwerken invloed hebben op de beleidsresultaten bij planning, ontwerp, inrichting en management van bedrijventerreinen. Saçli promoveerde op 15 december aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Bedrijfsprocessen
De ontwikkeling van bedrijventerreinen is al lang een belangrijk onderdeel van het Nederlandse ruimtelijk-economisch beleid. Er zijn er immers meer dan 3500, en ze leveren eenderde van de werkgelegenheid in het land.
Duurzaamheid kan een onderdeel zijn van de planning van ruimtelijke inrichting en infrastructuur voor een bedrijventerrein, maar ook van de bedrijfsprocessen bij de bedrijven die zich er vestigen.
Laboratorium
Bedrijventerreinen zijn, met hun dynamische beleidscontext, een laboratorium voor de toepassing van de beleidsnetwerkenbenadering. De promovenda heeft deze benadering toegepast op het bedrijventerrein Ecofactorij in Apeldoorn, waar de gemeente zelf heeft gepoogd een exemplarisch duurzaam bedrijventerrein te ontwikkelen.
In deze context onderzocht zij ook gerelateerde beleidsuitkomsten op het gebied van ruimtelijke ordenings-, energie- en verkeers- en vervoersbeleid.
Biomassa
Saçli voerde een tweede casestudie uit waarin het investeringsvoorstel van Fibroned op de Ecofactorij centraal stond. Fibroned wilde hier een installatie oprichten voor het produceren van energie uit de verbranding van pluimveemest en vergelijkbare schone biomassa.
Saçli bestudeerde het turbulente proces rondom de herhaalde verlening en annulering van de milieuvergunning en de rol van beleidsnetwerken daarin. Het wantrouwen ten aanzien van de emissieniveaus en, op de achtergrond, de oppositie tegen het fenomeen industriële pluimveehouderij waren hierbij factoren van belang.
Bron: Erasmus Universiteit Rotterdam