BREEAM en brandveiligheid: vrienden of vijanden?
De trend naar gebouwlabeling in Nederland lijkt zich door te zetten, ondanks het gematigde investeringsklimaat. Kijkend naar de groei van BREEAM-certificering in binnen- (BREEAM-NL) en buitenland (BREEAM International), mag gezegd worden dat dergelijke - bovenwettelijke - investeringen crisis- en toekomstbestendig zijn en dat de continuïteit gewaarborgd blijft.
Een terugtrekkende overheid op het gebied van bouwregelgeving is geenszins een nieuw feit, maar de potentiële gevolgen van een nieuwe dereguleringsronde zijn wel aanstaande en confronterend. Zo liet minister Blok desgewenst weten dat de aannemerij een grotere verantwoordelijkheid moet accepteren op het gebied van (ge)bouwprestaties en gaat de 80-15-5 methodiek van Nico Scholten door de markt als vehicle voor een lastenverlichting en procedureversnelling voor de Nederlandse bouw- en vastgoedsector.
Als vooraanstaand participant van Brandveilig Bouwen Nederland, Nederlands Verbond Toelevering Bouw en de Dutch Green Building Council, ben ik van mening dat het aspect brandveiligheid tekort wordt gedaan door het eenvoudigweg te negeren als gevolg van de deregulering. Brandveiligheid in al haar BIO-facetten (Bouwkundig, Installaties, Organisatie), laat zich nauwelijks beheersen door standaarden in te richten aangezien elk bouwproject in welke mate dan ook afwijkt van anderen.
Flinke opgave
Mocht deregulering van bouwregelgeving inhouden dat de verzekeringsindustrie in Nederland de touwtjes in handen gaat nemen, dan staat ons nog een flinke opgave te wachten. Niet onmogelijk. Immers: in landen als Engeland worden de brandveiligheidseisen van gebouwen al gedomineerd en gereguleerd door de schadeverzekeraars, met succesvolle resultaten.
Naar mijn mening dient brandveiligheid integraal onderdeel te zijn van een bovenwettelijke gebouw-labeling als BREEAM. Aan de huidige BREEAM-NL ligt het wettelijk minimum van het Bouwbesluit ten grondslag gericht op het veilig ontvluchten van een gebouw tijdens een brand. Het zou niet misstaan om een aantal ‘credits’ in het leven te roepen voor isolatie- en bouwmaterialen (MAT) die slechts een geringe rookproductie kennen en/of druppelvorming voorkomen tijdens het ontvluchten.
Het borgen van de applicatie-kwaliteit en het toepassingsbereik van het testcertificaat kan eveneens leiden tot een positieve bijdrage door middel van bijvoorbeeld de Verklaring Brandveilige Gevel die door de toetsende partij Efectis Nederland kan worden afgenomen. Ook de verzekeringsindustrie zal dergelijke initiatieven toejuichen indien dit soort maatregelen leiden tot geringere rookschades en verbeterde continuïteit op de bedrijfsvoering waardoor uitval en/ of faillissementen kunnen worden voorkomen.
De markt heeft de instrumenten voorhanden om een verbeterde- en gegarandeerde brandveiligheid te borgen in gebouwlabeling als BREEAM. Een koppeling tussen BREEAM en het Integraal Plan Brandbeveiliging van het Centrum Criminaliteitspreventie Veiligheid lijkt opportuun. Als BBN-lid juich ik dit van harte toe en zeg u onvoorwaardelijk toe om stakeholders als DGBC, CCV, Efectis en het Verbond van Verzekeraars met elkaar te ‘verbinden’ zodat toekomstbestendige gebouwen een beter niveau qua brandveiligheid krijgen aangemeten...
BREEAM en brandveiligheid: vrienden voor het leven!
Gerelateerde artikelen, events & downloads
Reacties
Natuurlijk zou het goed zijn wanneer brandveiligheid op een serieuze wijze in het BREEAM label zou worden opgenomen. Tot nu toe is DGBC niet overtuigd van de noodzaak daarvan. Eigenlijk is het heel simpel: Gebouwen met een 'afbrandscenario' kunnen niet duurzaam zijn. Gebouwen waarvan het brandbeveiligingsconcept niet robuust is (dus gevoelig is voor variatie in randcondities aan brandstof-, gebouw-, gebruiks- of omgevingszijde) zijn per definitie ook minder duurzaam dan gebouwen met een robuust brandbeveiligingsconcept. Wat we vooral niet moeten proberen te regelen in BREEAM zijn zaken die met persoonlijke veiligheid van gebouwgebruikers te maken hebben, die hebben we tenslotte al publiekrechtelijk geregeld (vluchtveiligheid). Wat wel gewaardeerd zou kunnen worden is of in geval van brand efficient brandweeroptreden mogelijk is, b.v. offensief in plaats van defensief. Dat vraagt inderdaad om specifieke materiaalkenmerken van gebouwschil, interne scheidingsconstructies en draagconstructies.
Een helder artikel. Deregulering zorgt ervoor dat alleen de grootste risico’s door wetgeving worden afgedekt en dat het overige aan de markt wordt overgelaten. Zelf ben ik er dan ook groot voorstander van om BREEAM nog scherper in te steken als het gaat om brandveiligheid. Door meer aandacht te geven aan milieu- en maatschappelijke risico’s als chemische dampen veroorzaakt door toegepaste materialen, verontreiniging van bodem en oppervlaktewater door vervuild bluswater en kapitaalvernietiging bijvoorbeeld. Bovenwettelijke maatregelen die hierop betrekking hebben en een positieve uitwerking hebben op de duurzaamheidswaarde van een gebouw zouden niet mogen ontbreken in de BREEAM systematiek. Denk hierbij aan materiaalkeuze die milieu- en gezondheidsrisico’s beperken bij brand. Of het toepassen van (bovenwettelijke) brandwerende/-vertragende materialen. Of een gedegen Plan van Aanpak “wat te doen na een brand”, in het kader van de bedrijfscontinuïteit (ter voorkoming of het zoveel mogelijk beperken van de economische schade die de brand aanricht op de bedrijfsvoering zelf). Naast het ontbreken van credits voor deze aspecten zie ik in dit kader ook een verschil tussen BREEAM Nieuwbouw en BREAAM inUse. In tegenstelling tot BREEAM Nieuwbouw bezit inUse nl. wel enkele (MAT011-014) credits die betrekking hebben op het aspect brandveiligheid. Wellicht omdat brandveiligheid in bestaande gebouwen veel minder optimaal wordt afgedekt door de wet. Ten aanzien van de rol van verzekeraars ben ik van mening dat het de overheid is die, zeker als het gaat om de veiligheid van mensen, de minimum eisen moet blijven stellen en dat verzekeraars een belangrijke rol kunnen spelen in het kwalificeren en kwantificeren van “bovenwettelijke veiligheidswaarden” van het vastgoed. Duurzaamheidscertificeerders als BREEM spelen vervolgens een grote rol bij het classificeren en aantoonbaar maken van deze bovenwettelijke waarden, die verzekeraars vervolgens in hun polissen kunnen aanhalen. Mocht de deregulering er toe leiden dat verzekeraars het gewenste brandveiligheidsniveau gaan bepalen, dan voorzie ik dat (door de grote verschillen in uitgangspunten van de verzekeraars) er veel onduidelijkheid bij eigenaren zal ontstaan over de vraag waaraan nu echt voldaan moet worden. In dat geval kan de waarde van BREEAM wel eens toenemen, door duidelijkheid te scheppen in een minimaal toelaatbaar brandveiligheidsniveau en ambitieniveaus daarboven. Paul Koppelmans, www.innax.nl
Een brandveilig gebouw, een duurzaam gebouw, is op het eerste gezicht een sympathieke gedachte maar behoeft meer onderbouwing dan het stellen alleen. Laten we vaststellen dat het brandveiligheidsniveau in Nederland hoog is en dat daarvoor allerlei voorzieningen getroffen worden die een milieubelasting vormen. De brandveiligheidsvoorschriften stimuleren bijvoorbeeld het gebruik van milieubelastende materialen als beton en steen terwijl het gebruik van hout met een relatief lage milieubelasting ontmoedigd wordt. Daarbij moeten we ook niet vergeten dat niet ieder gebouw afbrandt! De milieubelasting van de getroffen brandveiligheidsvoorziening gedurende de normale levensduur van het gebouw moet mijns inziens dus afgewogen worden tegen de in potentie vermeden milieubelasting bij een eventuele brand. Ik ben bang dat nogal wat brandveiligheidsvoorzieningen het er in die evaluatie niet al te best af zullen brengen. Het is wel belangrijk om deze afweging te maken, voor zowel brandveiligheid als voor duurzaamheid geldt dat we toe moeten naar bewezen effectieve oplossingen. Dat wil zeggen: geen greenwashing en geen schijnveiligheid!
Naast brandveiligheid zou m.i. ook sociale veiligheid en beveiliging tegen gelegenheidscriminaliteit een basis voorziening voor ieder gebouw moeten zijn. Deze beveiliging gaat verder dan alleen het inbraakwerend maken van de buienschil van een gebouw. Gelegenheidscriminelen kunnen immers ook insluipen, zich laten insluiten of via manipulatie het gebouw inkomen. Bovendien zijn veel gelegenheidscriminelen z.g. insiders. M.a.w. zij waren geautoriseerd om het gebouw te betreden toen zij zich aan andermans eigendommen vergrepen. Graag ondersteun ik initiatieven om de beveiliging van organisaties tegen verschillende vormen van criminaliteit te beschermen. Meer informatie hierover op https://spitsecurity.nl