Hans Korbee
Expert circulaire bouweconomie,
Auteur: Hans Korbee
Niemand houdt van ze, niemand vindt ze mooi. Grote, lelijke blokken in het landschap. Noodzakelijk kwaad, die bedrijfshallen. Den Haag negeert ze ook het liefst. Voor de bouw ervan gelden geen energieprestatie-eisen en geen milieuprestatie-eisen. Te ingewikkeld. Maar die saaie dozen langs de snelweg herbergen gouden mogelijkheden. Juist omdat ze zo groot en lelijk zijn. Een prachtige circulaire belofte. Al was het alleen maar door de omvang: volgens het Economisch Instituut voor de Bouw vormen bedrijfshallen de laatste jaren wel 70% van het totale utiliteitsbouwvolume in Nederland.
De sector zelf voelt dit al langer. Ontwikkelaars, ontwerpers, bouwers en gebruikers, zijn al lang geleden aan de slag gegaan met duurzaam bouwen en willen nu doorpakken: circulair bouwen. Zij stellen daarbij de vraag: wat zijn precies circulaire gebouwen en hoe meet je dat? Wat is daarvoor nodig? De Transitieagenda voor de circulaire bouweconomie biedt houvast bij het formuleren van de antwoorden. Deze blijken wonderwel aan te sluiten bij de ambities en mogelijkheden van de sector. Zelfs zo goed dat deze trendsettend kunnen worden voor alle toekomstige nieuwbouw: energieleverend, milieukosten-neutraal, klimaatadaptief en bijdragend aan het herstel van de biodiversiteit in Nederland.
Terwijl er sinds 1995 energieprestatie-eisen gelden voor nieuwe woningen en gebouwen, vallen gebouwen met een industriefunctie buiten de boot. Ook een eis tot een milieuprestatieberekening zoals sinds 2012 geldt voor woningen en kantoren en bestaat niet voor deze gebouwen. De Dutch Green Building Council (DGBC) zag tien jaar geleden al het belang in om de mate van duurzaamheid ook voor dit soort gebouwen te kunnen meten en beoordelen. Daarom is met enig kunst en vliegwerk is een BREEAM.nl-variant voor deze gebouwen ontwikkelend. W/E Adviseurs sloot hierbij aan en maakte een variant voor GPR-gebouw. Ook de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland zag het belang van deze vastgoedtypologie in en maakte in 2016 van deze ontwikkelingen gebruik voor opname in de Groenregeling. Later volgde de Milieu Investering Aftrek (MIA). Bedrijfshallen halen frequent zeer hoge BREEAM-scores en maken veelvuldig gebruik van het fiscale voordeel via deze MIA.
De koplopers, waaronder opmerkelijk veel familiebedrijven, willen een volgende stap zetten: van duurzaam naar circulair. Zij stellen daarbij de vraag: wat zijn precies circulaire gebouwen en hoe meet je dat? En wat is daarvoor nodig? De Transitieagenda biedt een definitie voor de circulaire bouweconomie en een beschrijving van het einddoel 2050 die opmerkelijk veel aanknopingspunten bieden voor bedrijfshallen. Ze bieden de outlaw zelfs de kans om een sprong te maken en trendsetter te worden door een geslaagde invulling van drie eisen: milieukosten neutraal, klimaat adaptief en herstel van de biodiversiteit.
De definitie in de Transitieagenda voor de Circulaire Bouweconomie zoals in 2018 aangeboden aan het kabinet, de Tweede Kamer en de sector luidt: “Circulair bouwen betekent het ontwikkelen, gebruiken en hergebruiken van gebouwen, gebieden en infrastructuur, zonder natuurlijke hulpbronnen onnodig uit te putten, de leefomgeving te vervuilen en ecosystemen aan te tasten. Bouwen op een wijze die economisch verantwoord is en draagt bij aan het welzijn van mens en dier. Hier en daar, nu en later”. Met deze definitie sluit het Transitieteam aan bij de Europese Norm EN 15804 en het denken in integrale milieukosten zoals gehanteerd in LCA-berekeningen. Bij de definitie hoort een omschrijving van het einddoel in 2050 voor de totale bouweconomie: Milieukosten Indicator (MKI) op jaarbasis en per saldo van nul en herstel van de biodiversiteit in Nederland.
MKI = 0, kan dat wel?
Wie mij 25 jaar geleden had gevraagd of er energieleverende gebouwen zullen komen, had ik geantwoord “Dat kan niet. We kunnen wel langzaam en asymptotisch de nullijn benaderen, maar deze doorkruisen en van energievragend naar energieleverend gaan, kan volgens de bouwfysische wetten helaas niet”. Een paar jaar geleden kon ik over de eerste opgeleverde energieleverende scholen in Nederland schrijven. Ik had namelijk buiten de zon gerekend.
Toen één van de Transitieteamleden in 2017 bij de ontwikkeling van de Transitieagenda opmerkte dat 100% circulair in 2050 nooit zou kunnen moest ik hieraan denken. Why not? Want ook hier kan de zon, met alle ecosystemen op de aarde onze redder zijn. Tegenover de schade die mens en dier aanrichten staat de herstelkracht van de natuur. Zongedreven. De natuur is in staat om afvalstoffen af te breken en weer om te zetten in bruikbare bouwstoffen. Mits de hoeveelheid gelimiteerd blijft en vrij van voor de natuurtoxische stoffen. Als het ons gaat lukken om de milieuschade dankzij minder materiaalgebruik, hergebruik en recycling drastisch terug te dringen is uiteindelijk een balans mogelijk. Zeker als wij de herstelkracht een handje helpen. De recente publicatie van de denktank Denkwerk januari 2022 ondersteunt dit idee en gaat zelfs een stapje verder, in hun recente publicatie ‘Voorbij netto-nul, naar planeet-positief. Drie transities om Nederland terug te brengen binnen de grenzen van een leefbare aarde’.
Bedrijfshallen kunnen wellicht groot en lelijk zijn, maar juist deze eigenschappen bieden kansen. Het enorme dakoppervlak kan een zonneakker worden, waarmee het gebouw energieleverend wordt. Niet alleen het eigen energiegebruik, maar ook de energievraag van de auto’s van personeel en transporteurs kan voor een belangrijk deel worden gedekt. Problemen met congestie op het elektriciteitsnet en het aansluiten van nieuwe afnemers leiden al tot de realisatie van het eerste distributiecentrum dat autonoom, los van het elektriciteitsnet, kan functioneren.
Bedrijfshallen worden daarnaast altijd al gekenmerkt door het uitermate efficiënte materiaalgebruik. Momenteel wordt volop ervaring opgedaan om dit materiaalgebruik meer circulair te maken. Er is een breed pallet aan oplossingen met onder andere constructies die door het bouten in plaats van lassen losmaakbaar worden, de inzet van secundaire materialen voor beton, gebruik van biobased materialen voor constructie en gevelbekleding. Ze hebben één overeenkomst: ze beogen de milieukosten gedurende de totale levensduur omlaag te brengen. Naarmate dit beter lukt en de opwekking van duurzame energie beter slaagt, komt de mijlpaal ‘milieukostenneutraal’ in zicht. Wellicht hebben enkele koplopers ongemerkt dit punt al gepasseerd.
Bij het formuleren van het Einddoel 2050 voor de circulaire economie konden de meeste effecten worden geschaard onder de noemer milieukosten. Uitputting, aantasting, verontreiniging, ze zijn allemaal door het maken van LCA’s te vertalen in milieukosten. Veel vermeende doelen bij circulair bouwen blijken niet zozeer doel te zijn, maar een middel dat ingezet kan worden voor het bereik van de werkelijke doelen. Levensduurverlenging, waardebehoud, hoogwaardig hergebruik zijn allemaal inzetbare middelen, maar geen doel op zich. Weer andere vermeende doelen blijken niet zozeer een doel te zijn, maar een randvoorwaarde. Als circulaire gebouwen en gebieden geen aangename en gezonde werkomgeving bieden, beantwoorden zij niet aan de definitie van de circulaire bouweconomie. Daarom geen doel, maar wel een randvoorwaarde. Hetzelfde geldt voor kosten; kostenreductie is geen doel van de circulaire bouweconomie, betaalbaarheid is wel een randvoorwaarde. Deze strenge ordening maakt het mogelijk om te focussen op hoofdzaken en het werkelijke doelbereik: milieukostenneutraal. Plus herstel van de biodiversiteit want zonder biodiversiteit verdwijnt alle leven van aarde en daarmee elke economie, ook een circulaire economie.
De relatieve grootschaligheid van bedrijfspanden en -gebieden biedt bij een gericht ontwerp en beheer kansen om de biodiversiteit te vergroten. De enorme gevelvlakken die het landschap soms ontsieren kunnen door gerichte aanplant van struiken en bomen veranderen in groene gevels die een eldorado zijn voor veel kleine diersoorten. Ja, dit kost enige ruimte maar door zonneakkers op het dak van bedrijfspanden te plaatsen in plaats van in de wei ontstaat veel ruimtewinst. Door snippergroen iets ruimer te dimensioneren en met elkaar te verbinden kan tegen een gering extra ruimtebeslag veel winst worden geboekt. Niet alleen voor planten en dieren, maar ook voor degenen die hier werken.
Het vele opgevangen hemelwater van daken en parkeerplaatsen tenslotte kan door wadi’s en retentiekratten worden gebufferd en vrijgegeven in droge perioden.
Uiteraard vereist een en ander extra investeringen. Financiële regelingen bij de Rijksdienst voor Ondernemende Nederland (RVO) zoals de MIA, Groenregeling en SDE++ kunnen een aanzienlijk deel compenseren. Deze regelingen zijn niet alleen langlopend, maar worden ook jaarlijks geactualiseerd. Suggesties tot actualisatie van deze regelingen ten behoeve van milieukostenneutrale en adaptieve bedrijfshallen die de biodiversiteit vergroten zullen door RVO zeker serieus worden behandeld.
Voorgaande is niet nieuw, er zijn al diverse partijen die met onderdelen ervaring hebben opgedaan. In 2018 schreef ik er een expertpost over getiteld ‘Opruimen en samenwerken’. Wat nieuw is, is de grensverleggende en integrale uitwerking: energieleverend, milieukosten nul, klimaatadaptief en bijdrage aan herstel van de biodiversiteit. Deze eisen kunnen in de praktijk voor uiteenlopende situaties worden vertaald, uitgevoerd en geëvalueerd. Dit zal leiden tot beproefde oplossingen, doorontwikkeling en de kostenreductie die navolging en opschaling mogelijk maakt. Als dat lukt, hebben bedrijfshallen echt de trend gezet.
Expert circulaire bouweconomie,