In een blogreeks gaat Hans Hidden in op hoe het ‘anders kan’ in de ruimtelijke omgeving, waarin hij nadrukkelijk uitkomt op het realiseren woonwerkunits. Daarbij komen financiering en verkaveling aan bod en dit keer: parkeernormen.
Een Nederlandse gemeente staat het geheel vrij zelf parkeernormen te bepalen door middel van hun lokale democratie en autonomie. Zij eist via haar parkeernota, met de daarin vermelde parkeernormen, een bepaald aantal parkeerplaatsen per type unit. Vaak wordt de vraag gesteld of deze normen redelijk zijn. Zeker in combinatie met de eis om op privaat domein te gaan parkeren.
Die laatste eis komt vaker voor sinds de invoering van de nieuwe Wet Ruimtelijk Ordening en van de Grondexploitatiewet. Beiden werden in 2008 op elkaar afgestemd via toelichtingen op de vereiste exploitatieopzet. Mede door deze wetgevingen gingen gemeenten als projectontwikkelaar residueel rekenen met behulp van inzet van, vaak extern ingehuurde plan- en bouweconomen. Bij residueel rekent men terug van een totaalprijs, bijvoorbeeld de totale marktprijs, naar een kostenpost of kostenelement, bijvoorbeeld de grond.
Privaat domein
De conclusie is al snel getrokken: Bij nieuwbouw- en vernieuwbouwprojecten op uitleg- en inbreilocaties loont het voor de gemeente, met grondpositie, parkeren op privaat domein te eisen. Hierdoor kan het gemeentelijk grondbedrijf meer grond verkopen of verpachten. Veranderen we de parkeernormen, dan draaien we ook aan de knop (noodzakelijke) financiering van een woonwerkgebouw. Minder parkeren op privaat domein en meer parkeren op publiek domein verlaagt deze noodzakelijke financiering.
Parkeren op publiek domein wordt door de gemeente gefinancierd uit onder andere de WOZ-inkomsten. Niet uit de motorrijtuigenbelasting. Hier kan aan de knop parkeernormen worden gedraaid: de eis van parkeren op privaat domein kan worden verlegd naar parkeren op publiek domein en wel met financiering vanuit dat deel van de motorrijtuigenbelasting dat bij het ministerie van Financiën in de pot algemene middelen zit.
Autodelen
Naast deze verlegging zouden parkeernormen gebaseerd kunnen worden op de werkelijke behoefte aan parkeerduur per koppel woonunit-werkunit, mede gelet op het soort voertuig en het gemeenschappelijk gebruik daarvan. Vergeet niet het financiële belang hiervan: de kosten van een ondergrondse parkeerplaats in de Randstad bedragen al gauw 35.000 euro. Voor veel starters, die dat direct of indirect gaan financieren, is dat de financiële druppel die de 'leenemmer' doet overlopen. Gelukkig zijn er compacte voertuigen in de markt die, in dicht bebouwde omgevingen, gebruikswaarde hebben. Ze nemen minder parkeerruimte in beslag en kunnen eventueel gedeeld worden bij gebruik. (Ver-)bouw voor bepaalde doelgroepen met weinig autobezit verdient wellicht eigen parkeernormen en we zouden het parkeergebruik beter kunnen afstemmen op het aantal beschikbare parkeerplaatsen.
Elektrisch
De electrisch aangedreven auto past eigenlijk niet in dit verhaal. Opladen van de accu’s in deze, soms brede voertuigen vraagt om meer parkeerduur, oplaadpalen, meer electra-bekabeling en verhoogt daarmee de vraag naar vierkante meter parkeeroppervlak. Een out-of-the-box-oplossing is: publieke (half-)ondergrondse oplaadstations, mede gefinancierd vanuit de motorrijtuigenbelasting geheven op dit soort auto’s. Bovendien: milieuwinst kan in de stad sneller geboekt worden via uitgebreid, schoon, betaalbaar en betrouwbaar openbaar vervoer met veel haltes. Dit soort OV beperkt de vraag naar parkeerplaatsen.
Door bovengenoemde veranderingen, mede in de parkeernormen, zullen de stichtingskosten van woonwerkgebouwen verlaagd kunnen worden. Dit is onderdeel van het herstelplan 'Het kan anders'.
Tekst: Hans Hidden (foto rechts)
Lees ook:
deel 1 - Het kan anders
deel 2 - Het kan anders: financiering
deel 4 - Het kan anders: verkavelen
deel 5 - Het kan anders: bestemmingsplannen
deel 6 - Het kan anders: kostendelersnorm