Olivier Hamers
Manager Marketing & Innovatie, VBI
Auteur: Olivier Hamers
Steeds effectiever omgaan met ruimte. Inbreien, herbestemmen, opwaarderen. Dat is de opgaaf in onze steeds drukker worden steden. Bouwen moet dan sneller en gebouwen flexibel en slimmer. Maar hoe krijgen we dat voor elkaar?
‘Tijdens de verbouwing blijft de winkel open’, dat geldt eigenlijk voor elke binnenstedelijke bouwlocatie. Er wordt gebouwd waar mensen wonen, werken en winkelen, dus is er steeds grotere druk van overheden, opdrachtgevers en omwonenden om de overlast te beperken. Dan gaat het om de duur van de bouw, maar ook om de logistieke bewegingen die nodig zijn. De inzet van de bouwkolom is er dan ook op gericht nieuwe technieken te vinden deze maatschappelijke uitdaging op ons te nemen. Prefab is natuurlijk een manier van bouwen die maanden overlast kan schelen, maar de manier waarop we dat vormgeven staat in veel gevallen nog in de kinderschoenen. Vaak worden er prefab-elementen gebruikt, maar is het proces nog niet geoptimaliseerd.
Daarnaast moet het aantal keren dat in een stad wordt gesloopt en weer iets nieuws wordt opgebouwd drastisch naar beneden. Met de verschuiving van stichtingskosten naar total cost of ownership zien we dat het cruciaal is hoe een gebouw zich steeds weer op de vraag kan richten die op die locatie dan noodzakelijk is. Elke demografische statistiek laat zien dat er grote behoefte is aan gebouwen in de steden, maar ook elke statistiek laat zien dat dit geen kantoren zijn. Wat nodig is een draagconstructie die er 50 jaar staat en dan na 5 jaar een nieuwe indeling, na 10 jaar een nieuwe installatie en na 25 een nieuwe gevel krijgt. Nu een kantoor, over 10 jaar met woon-werkeenheden over 30 jaar met twee verdiepingen stadstuinbouw.
Door gebruik te maken van draagvloeren met een grote overspanning, ontstaan grote, vrije ruimtes. Grote ruimtes zonder tussenwanden kunnen eenvoudig opnieuw worden ingedeeld, zonder dat aan de constructie zelf iets hoeft te worden veranderd. Zo kan het gebouw als geheel worden hergebruikt, in plaats van dat er delen of materialen van worden hergebruikt. Meerkosten om die optimale flexibiliteit te bereiken zijn snel terugverdiend. Met de business cases die we hieromtrent maken, komen we op een gemiddelde meerinvestering van 1,6% met een terugverdieneffect van 10% bij een functieverandering binnen 50 jaar.
Slimmere gebouwen zijn gebouwen die niet alleen de eerste gebruiker centraal stellen, maar ook voor de vierde, vijfde of zesde. Bijvoorbeeld als het gaat om verwarmen, koelen en verlichten. Als je de ontwikkelingen beschouwd, lijkt de meest gebruikersvriendelijke gebouw, geen gebouw te zijn. Binnen is buiten en buiten is binnen. Mensen floreren bij daglicht en frisse lucht. Het sleutelwoord is hier echter controle, de omstandigheden moeten zich optimaal naar de bezigheden van de gebruiker kunnen richten.
De woon- en werkervaring is, weten we uit onderzoek, sterk afhankelijk van licht. Dat betekent voor een gebouw dat toetreding van zoveel mogelijk daglicht mogelijk moet zijn met een draagconstructie die grotere hoogtes mogelijk maakt en zoveel mogelijk open gevelwanden. En waar dan het daglicht uiteindelijk echt niet kan komen moet kunstlicht zoveel mogelijk worden geïntegreerd in de constructie en eenvoudig verplaatsbaar zijn.
De flexibiliteit wordt ook gediend doordat kabels en leidingen eenvoudig aanpasbaar blijven. Zo kunnen functies worden verplaatst of veranderd zonder dat het gebouw als het ware ‘opengebroken’ dient te worden. Dat kan bijvoorbeeld ook door het activeren van de massa, waardoor alle gebieden in het gebouw eenduidig worden verwarmd en gekoeld, zonder obstakels en zonder elementen die verplaatst moeten worden indien er iets veranderd wordt aan de indeling van het gebouw.
Manager Marketing & Innovatie, VBI