Is er toekomst voor de EPC?

We praten over een EPC = 0 per 2020, maar heeft de EPC wel toekomst? Steeds vaker hoor en lees je commentaar op de EPC, de relatie met de werkelijkheid en over mogelijke alternatieven, zoals de PHPP-berekening. Recent heeft ook minister voor Wonen en RIjksdienst Stef Blok aan de Tweede Kamer geschreven dat hij de bepalingsmethode voor de energieprestatie voor gebouwen tegen het licht wil houden. Maar is het echt nodig om afscheid te nemen van de EPC? En wat zijn de alternatieven?

De energieprestatiecoëfficiënt (EPC) geeft de verhouding weer tussen een referentie-energiegebruik en het berekende energiegebruik van een gebouw. Voor de berekening is sinds 2012 de norm NEN7120 ‘Energieprestatie van gebouwen’ aangewezen, kortweg EPG. Met de EPG bereken je de EPC. Het Bouwbesluit stelt een eis aan de EPC en deze EPC-eis is in de loop van de jaren aangescherpt om energiebesparing in de gebouwde omgeving te realiseren. Deze aanscherping heeft steeds geleid tot enige discussie, maar is globaal genomen gelijk opgegaan met innovaties in de bouw- en installatietechniek.

EPC en werkelijkheid

De EPC wordt soms gebruikt als uitgangspunt om voorspellingen te doen over het werkelijke energieverbruik. Dat levert even zo vaak teleurstellingen op. Uit het doel en de opzet van de EPC is dat te begrijpen. Want de werkelijkheid is weerbarstiger, veelzijdiger en minder eenduidig dan de genormeerde rekenmodellen. En niet te vergeten: in echte gebouwen werken en wonen gebruikers van vlees en bloed, met elk hun individuele gedrag. De EPC-berekening is simpelweg nooit bedacht en bedoeld voor het nauwkeurig voorspellen van het werkelijke energieverbruik van individuele gebouwen met een individuele gebruiker.

Kritiekpunten

De vraag naar een alternatief voor de EPC komt voort uit een aantal kritiekpunten. Ik maak daarbij onderscheid naar opmerkingen op het rekenmodel (EPG) en op de grootheid (EPC).

In de EPG wordt het gebouwgebonden energiegebruik en -opwekking berekend op jaarbasis. Voor de EPC worden deze uitkomsten samen genomen en wordt er gecompenseerd. Daardoor ontbreekt de prikkel voor het primair reduceren van de energievraag. Voor een kloppende EPC-berekening is het niet nodig de eerste stap uit de Trias Energetica te volgen.

Een van de kritiekpunten op de EPC luidt: ‘dik isoleren heeft geen zin, je krijgt de EPC toch niet op 0’. Met simpele bouwfysica is duidelijk te maken dat verdubbeling van de isolatiewaarde ook in werkelijkheid niet leidt tot een halvering van de warmtestroom. Bovendien bestaat de thermische schil uit meer dan de isolatiewaarde van dichte delen. Maar in het kader van de EPG is minstens zo belangrijk dat de energievraag voor verwarming en koeling slechts een deel van de gebouwgebonden energievraag betreft. Met alleen isoleren krijg je de EPC dus nooit op ‘0’, en terecht. Dat neemt niet weg dat het reduceren van de warmtevraag of koellast wel nuttig is voor verlaging van de exploitatiekosten. Dat staat echter los van de EPG.

Alternatieve berekening

Welke alternatieven zijn er voor de EPG? Als eerste de PHPP (passief huis project pakket). Deze verschilt van de EPG in de structuur. Er is sprake van een beoordeling in twee stappen: aan de warmtevraag en aan het totaal energieverbruik. Daarnaast wordt als uitkomst van de PHPP als grootheid kWh/m2 gebruikt. In 2009 heeft de ECN de PHPP vergeleken met de toenmalige EPC-W-methode NEN 5128. Daaruit kwam een aantal verschillen naar voren, zoals een ander uitgangspunt voor de interne warmtelast en een afwijkende binnentemperatuur. De invoering van NEN 7120 (EPG) in 2012 heeft deze verschillen bijna geheel weggenomen.

Een tweede alternatief zijn beoordelingssystematieken als BREEAM, GPR en LEED.  Het voordeel is de complete beoordeling van gebouw en gebruik. Maar al deze instrumenten gebruiken de EPC-berekening als input.

Alternatieve grootheid

Door de verrekening naar vloeroppervlak en omhullend oppervlak is er geen duidelijke relatie tussen het dimensieloze EPC-getal en het energiegebruik. Zou het niet zinvol zijn om de energievraag te koppelen aan de gebouwinhoud of het vloeroppervlak? Bij utiliteitsbouw wordt in de energielabels al gecommuniceerd in energiegebruik per vierkante meter. Ook in het buitenland is het gebruikelijk om te relateren aan energiegebruik per vierkante meter. En dan de maatstaf voor de energie: de EPG rekent in (mega)Joules (MJ). Het is geen bezwaar om die MJ’s om te rekenen naar kWh als dat de communicatie over het energiegebruik van een gebouw vereenvoudigt.

Maar met dergelijke wijzigingen hoeven we geen afscheid te nemen van de EPG, we nemen dan alleen afscheid van de EPC als dimensieloos getal. De discussie over de grootheid staat daarmee los van de discussie over de rekenmethode.

Vereenvoudiging

Tot slot is er kritiek op de complexiteit. De EPG kent op veel onderdelen een behoorlijk detailniveau. Voor sommigen is dit nog lang niet gedetailleerd genoeg, in de visie van anderen leidt dit uitsluitend tot schijnnauwkeurigheid. Voor beide standpunten zijn valide argumenten te vinden. Van belang is het doel van de berekening. Voor beleidsdoelen is een meer globale benadering bruikbaar; voor een goede koppeling aan de praktijk een zo nauwkeurig mogelijke berekening.  

Toekomst voor de EPC?

Al met al valt te voorspellen dat er zeker toekomst is voor de EPG als landelijk uniforme bepalingsmethode voor de energieprestatie van gebouwen, gebaseerd op internationale afspraken. De toekomst van de EPC is veel minder zeker. Van een getal wat niemand iets zegt en waarbij ‘0’ nog lang geen ‘0-op-de-meter’ is, kunnen we misschien maar beter afscheid nemen.

Harm Valk is senior adviseur bij Nieman Raadgevende Ingenieurs en voorzitter van de normsubcommissie Energieprestatie van NEN, die verantwoordelijk is voor de NEN7120 (EPG). Deze bijdrage is geschreven op persoonlijke titel.

Deel dit artikel

permalink

 

 

Meer door Harm Valk