Jaap Wiedenhoff
Partner en senior adviseur ABT, ARUP
Auteur: Jaap Wiedenhoff
Voor ik de titel uitleg een paar constateringen mijnerzijds, deels wetenschappelijk, deels onwetenschappelijke aannames…
Het grote paradigma waarop duurzaamheid is gebaseerd, is dat grondstoffen en energie opraken. Wetenschappelijk gesproken is in ieder geval een deel van dit paradigma onjuist. Immers, de eerste wet van de thermodynamica – die zelfs door Italiaanse professoren nog niet wordt betwist – zegt dat de hoeveelheid energie in het heelal constant is. Wat wél afneemt is de hoeveelheid beschikbaar arbeidsvermogen, maar daarover later meer.
Materialen dan, is te verwachten dat deze opraken? Mijns inziens is ook hier sprake van een onjuist paradigma. De basis van de materialen, het atoom, blijft immers bij gebruik ongewijzigd. Het is hoogstens de verschijningsvorm die verandert. Raken bruikbare materialen dan op? Water, ijzer, aluminium en andere voor de economie essentiële materialen behoren tot de meest voorkomende materialen op aarde. Water heeft de prettige eigenschap dat het, zelfs als het in zijn kernmaterialen (waterstof en zuurstof) wordt ontbonden, bij de eerste de beste mogelijkheid weer water vormt.
Wat is het probleem dan wel? Dat is het omzetten van het basismateriaal in bruikbaar materiaal. Soms is dit nog een technologische opgave, veel vaker echter een economische. Het is bijvoorbeeld verschrikkelijk duur om water te zuiveren van bepaalde chemische verontreinigingen. Ook het ontzouten van water is kostbaar en energie-intensief. IJzer en aluminium winnen uit zand, mangaanknollen en dergelijke is technisch lastig en op dit moment economisch nog onverantwoord.
Hierbij zijn we terug op de titel: het werkelijke duurzaamheidprobleem is (grotendeels) economisch van aard. De westerse wereld heeft de afgelopen dertig jaar een omschakeling meegemaakt van een productie- en materiaalgedreven economie naar een dienstengedreven economie. Grondstoffen, energie en zelfs voedsel zijn we gaan zien als ‘commodities’ met weinig toegevoegde waarde en juist op het toevoegen van waarde is onze economie en onze positie in de wereld gebaseerd.
Toen dus gedurende de negentiger jaren langzaam duidelijk werd dat het uitgangspunt voor deze economie – namelijk oneindige aanwezigheid van goedkope grondstoffen – niet juist was, werden we zenuwachtig. Wanneer grondstoffen en het daaropvolgende productieproces ineens niet meer zonder (toegevoegde) waarde zijn, staat immers onze toegevoegde waarde op het spel. Wanneer de Derde Wereld dus afhoudend is ten opzichte van afspraken over duurzaamheid, dan is dat helemaal niet vreemd. Het duurder worden van grondstoffen – en daarmee ‘laagwaardige’ industriële productie – is immers in hun relatieve voordeel.
Ik kom toch even terug op energie. Weliswaar is energie een constante, fossiele brandstoffen zijn dat niet. Ook is er het al eerder genoemde arbeidsvermogen dat afneemt. Om met de laatste te beginnen: ja het is waar, maar de invloed die onze menselijke activiteit daarop uitoefent is nihil. Daarnaast is het een tamelijk principiële afname, dus zelfs activiteit zelf om de wereld duurzamer te maken creëert alweer een afname. Om kort te gaan is dit niet echt een relevante parameter.
Dan de fossiele brandstoffen. Deze vormen wel een feitelijk probleem, maar wederom is dit probleem vooral economisch van aard. Er is immers al voldoende technologie beschikbaar om zonder het gebruik van fossiele brandstoffen energie naar een bruikbare vorm te converteren.
Is duurzaamheid daarmee onzinnig? Ik denk het niet. Afgezien van de discussie over CO2 is er veel te zeggen om op een efficiënte en effectieve manier om te gaan met de natuurlijke hulpbronnen van de aarde, ook al is de belangrijkste drijfveer (misschien wel juist!) economisch van aard. Een kritische benadering van de duurzaamheidparadigma’s heeft dan ook niet tot doel om de ontwikkeling die ingezet is te stoppen, maar wel om deze maatschappelijk effectiever te maken.
Partner en senior adviseur ABT, ARUP