Samen tegen materiaalobesitas

“Stop met massief bouwen, tenzij het echt niet anders kan.” Die oproep doet Herre Elsenga, algemeen directeur van VBI, aan opdrachtgevers, architecten, constructeurs en aannemers. Volgens hem lijden veel constructieve vloeren te vaak aan materiaalobesitas.

Met de kanaalplaatvloer van VBI is er een alternatief dat duurzaamheid en efficiency combineert. Daarom lanceert VBI vanaf mei 2024 een sectorbrede campagne onder de noemer ‘Samen tegen materiaalobesitas’. Herre begint zijn pleidooi met de constatering dat in de bouw het besef dat we met zijn allen moeten veranderen momenteel heel groot is. “Je ziet dat steeds meer partijen serieus werk maken van duurzaamheid. Daarbij zijn er twee drivers: we willen in 2050 circulair zijn en vanuit het Parijsakkoord willen we de CO2-uitstoot sterk reduceren. Als VBI zijn we vastbesloten om als marktleider het voortouw in deze transformatie te nemen. Zo werken we er hard aan om al in 2025 onze CO2-uitstoot te halveren. Op het gebied van circulariteit streven we naar maximaal hergebruik van gerecycled materiaal en verwerken we, indien beschikbaar, betongranulaat.”

Herre geeft aan dat VBI zich richt op circulaire gebouwen, met als visie: kies voor een in functie aanpasbaar en levensloopbestendig gebouw. “In plaats van dat je het na een paar decennia al moet afbreken. Verder hebben we met partners veel werk gemaakt van het losmaakbaar, remontabel bouwen om hergebruik op elementniveau mogelijk te maken. In dat verband hebben we begin 2023 een ontwerphandleiding remontabel bouwen en een retournamecertificaat ontwikkeld, waarbij we beloven dat we de producten die we in de markt zetten, weer retour nemen om ze een tweede leven te geven.”

Van massief naar hol

Terwijl Herre enthousiast is over deze ontwikkelingen, is dat anders wanneer hij kijkt naar de toepassing van vloeren in het algemeen. “De markt die geschikt is voor prefab vloeren, bedraagt al sinds jaren zo’n 15 miljoen vierkante meter. Bij meer dan de helft daarvan wordt vandaag de dag toch nog altijd voor massief gekozen. Appartementenbouw wordt zelfs bijna volledig gedomineerd door massieve verdiepingsvloeren. Terwijl je het overgrote deel daarvan ook hol -met kanaalplaatvloeren- kunt uitvoeren. Daar kun je dus een enorme impact maken, met minder materiaalgebruik en dus veel minder CO2-uitstoot. Er zit vaak onnodig gewicht in vloerconstructies. Ze lijden aan materiaalobesitas.”

Opdrachtgevers en aannemers kijken naar innovaties zoals biobased bouwen en het gebruik van hout – ontwikkelingen die Herre op zich toejuicht. Volgens hem moeten wij ze er ook bewust van maken hoeveel duurzaamheidswinst minder materiaalgebruik oplevert: “Het karakter van de bouwindustrie draagt bij aan de overmatige materiaalconsumptie. We bouwen graag met beproefde methoden, maar die staan nu steeds vaker op gespannen voet met onze gemeenschappelijke duurzaamheidsambitie. Duurzaam bouwen vraagt om een goede voorbereiding in het engineeringstraject.”

Herre Elsenga: "Duurzaam bouwen vraagt om een goede voorbereiding in het engineeringstraject."

Door vanuit prefab concepten te bouwen, kunnen volgens Herre de wensen van gebruikers nog steeds maximaal worden ingepast. “De overgang van massief naar hol bouwen is op den duur onontkoombaar, omdat CO2-reductie wordt afgedwongen door wet- en regelgeving. Zo ver is het nu nog niet. Bij de keuze voor hol gaan duurzaamheid en efficiency hand in hand: je bespaart 40 procent materiaal – zand, grind en cement – en 50 procent staal. In totaal – uitgaand van het eerdergenoemde potentieel van de 15 miljoen vierkante meter is dat bijna 1,7 miljoen ton (!) aan beton per jaar.”

Grote overspanningen

Door met duurzame prefab concepten te ontwerpen, kun in een vroeg stadium flexibiliteit inbouwen. Dat illustreert Herre: “Met grote overspanningen creëer je bijvoorbeeld levensloopbestendigheid voor het gebouw. En met voorgespannen kanaalplaatvloeren kun je die overspanningen veel groter maken dan bij massief. Die grotere overspanningen zorgen voor een grote indeelvrijheid van gebouwen, wat de toekomstige aanpasbaarheid aan nieuwe gebruikers mogelijk maakt. Daarnaast kun bij holle vloeren nadenken over leidingtracés die ook na het aanbrengen goed bereikbaar zijn.”

De oproep tegen materiaalobesitas en voor zuiniger en efficiënter omgaan met materialen is zowel gericht aan opdrachtgevers, architecten, constructeurs en aannemers. “ Zij hebben met hun keuzes een enorme invloed op het materiaalgebruik en daarbij de CO2-footprint. En – niet onbelangrijk voor met name de aannemer – minder materiaal betekent ook minder kosten.” Herre verwacht dat in de toekomst de systematiek met milieudatabases en -prestatieindicatoren steeds verder wordt aangescherpt: “Ik hoop dat de overheid op dit punt een tandje bijschakelt: “Dan dwing je innovaties sneller af. Bovendien maakt opschaling ze ook economisch aantrekkelijk.”

Inzetten op hybride details

Hoewel VBI met de kanaalplaatvloer niet een product heeft dat lijdt aan materiaalobesitas, wordt toch, onder het motto ‘practice what you preach’, onderzocht of het ook bij dit product met nóg minder materiaal kan. “We blijven werken aan het ontwikkelen van lichtere vloeren om nog meer materiaal- en CO2-winst te behalen. Verder zetten we fors in op de ontwikkeling van hybride details. Dat doen we omdat we vinden dat onze kanaalplaatvloer goed aansluit bij wanden van zowel beton als kalkzandsteen, CLT of houtskeletbouw. Een mooi voorbeeld van zo’n hybride gebouw, waarbij elk materiaal tot zijn recht komt, is het Koning Willem I College in Den Bosch. Daar worden onze kanaalplaatvloeren gecombineerd met onder meer gelamineerde houten liggers. Een derde aspect tenslotte wat we in dit verband hebben opgepakt, is de losmaakbaarheid in utiliteitsgebouwen. Dat hebben we samen met de constructeurs gedaan.” Herre realiseert zich dat niet in elke constructie het vervangen van massief door hol mogelijk is. “Dat is ook geen probleem. Het gaat er mij meer om dat je elke keer de optimale keuze maakt. En die keuze kan in meer gevallen dan momenteel gebeurt hol in plaats van massief zijn.”

Foto door Stijn Poelstra


Bouwen voor mensen

Tjerk van de Wetering is architect-directeur van Spring Architecten, een Rotterdams architectenbureau dat zich al sinds 1914 bezighoudt met onderwijs, zorg en bereikbare woningbouw. De afgelopen 110 jaar heeft Spring Architecten zich altijd gericht op het bouwen voor mensen. “We zijn ons dan ook zeer bewust dat we impact maken op de plek waar we gebouwen realiseren. In onze projecten werken we altijd samen met andere bureaus, adviseurs, opdrachtgevers en met gebruikers.” Duurzaamheid en circulariteit zijn in al onze projecten een belangrijk onderwerp. Toch merken we dat bij veel projecten de duurzaamheidsambities vanwege financiële uitdagingen vaak als eerste ter discussie worden gesteld. Zeker in het onderwijs. Daar zijn de budgetten zo beperkt dat je heel creatief moet zijn om zaken voor elkaar te krijgen.”

Kleine stapjes

In de praktijk is Tjerk echter iets opgevallen: “Als je het ontwerpproces goed inricht, kun je ervoor zorgen dat de duurzame en circulaire ambities toch gerealiseerd worden, door het ontwerpteam en de opdrachtgevers in kleine stapjes mee te nemen. Zo hebben we voor de onderwijscluster Donker Curtius in Den Haag een school ontworpen, waarbij we de draagconstructie volledig circulair hebben gemaakt. Zo’n gebouw heeft een bepaalde maatsystematiek, waarbij je optimaal gebruikmaakt van overspanningslengtes. Bij de kanaalplaatvloer is dat ongeveer acht meter. Vervolgens zijn we samen met onze constructeur IMd gaan onderzoeken hoe we die kanaalplaatvloer er over 50 jaar – wanneer er andere eisen en wensen heersen dan nu – er gewoon weer uit kunnen tillen. Dat resulteerde uiteindelijk, na overleg met VBI, in de toepassing van een kanaalplaat met een ballastlaag en een zwevende dekvloer. Dat betekent dat als de school in de verre toekomst wordt aangepast of afgebroken alleen de bovenste cementdekvloer wordt verwijderd. De kanaalplaatvloeren kun je er gewoon weer uitpakken en toepassen in een nieuw project, tegen beperkt hogere bouwkosten. Het is een mooi voorbeeld van circulair en demontabel ontwerpen, dat laat zien dat je door een integrale manier van denken echt zaken voor elkaar kunt krijgen.”

Tjerk van de Wetering: "Met een integrale manier van denken krijg je zaken voor elkaar."

Dubbelgebruik van functies

Van de Wetering vindt het goed dat VBI met de materiaal obesitas campagne kijkt hoe ze een bijdrage daaraan kan leveren. “Wij dragen dat een warm hart toe. We zijn momenteel met veel projecten in hout bezig waarvan de hoofddraagconstructie in massief hout wordt uitgevoerd. Je ziet dan dat hoe lichter je je hoofdconstructie maakt, hoe eenvoudiger je draagconstructies kunnen zijn en dus hoe minder beton je nodig hebt. Daarnaast is CO2-reductie natuurlijk heel belangrijk. Ook omdat je daarmee een maatstaf hebt voor duurzaamheid en circulariteit.”

Spring Architecten doet bij schoolgebouwen nog op een andere manier aan materiaalreductie. “We proberen door dubbelgebruik van functies – bijvoorbeeld het combineren van leerpleinen en gangen – de  gebouwen zeven tot acht procent compacter te maken ten opzichte van het programma van eisen. Op die manier maak je flinke stappen, want minder gebouwen maken is de allerbeste manier van duurzaam bouwen.”

Spring Architecten houdt bij het ontwerpen van de schoolgebouwen ook rekening met de levensduur van de materialen. “Kozijnen gaan langer mee dan glas en een hoofddraagconstructie gaat weer veel langer mee dan een kozijn. Dus proberen we de onderdelen zoveel als mogelijk losmaakbaar te maken.” Die werkwijze hoeft niet meer te kosten. Tjerk sluit zich daarbij aan bij Elsenga: “Denk hierover in een vroeg stadium, conceptmatig na. Dat betekent wel dat je al bij de start van een project keuzes moet maken. De uitdaging daarbij is om een zekere flexibiliteit te houden, om later in het proces keuzes te kunnen herroepen als dat nodig is. Om tot circulaire gebouwen te komen is een goede afstemming tussen architect, duurzaamheidsadviseur en constructeur essentieel. Alleen lukt dat niet.”

Bij elkaar op de koffie

Van de Wetering vindt het daarnaast belangrijk dat er een goede informatie-uitwisseling plaatsvindt met leveranciers. “Daarom is het verstandig om regelmatig bij elkaar op de koffie te gaan om te weten wat er speelt, welke innovaties er zijn en welke uitdagingen. Voor ons is dat meteen een gelegenheid om als ontwerper een onderzoeksvraag in te brengen. Dat is beter dan om vanuit bestaande technieken te kijken of het slimmer kan.”

Toekomstbestendige gebouwen moeten volgens Van de Wetering aan een aantal eisen voldoen. “Zorg ten eerste dat het casco voldoende hoogte heeft, zodat toekomstige functiewijzigingen en nieuwe installatietechnische ontwikkelingen eenvoudig ingepast worden. Nu zijn er nog te veel gebouwen die al na een paar decennia gesloopt moeten worden, omdat aanpassingen aan de hedendaagse eisen niet meer mogelijk zijn. Als tweede: zorg ervoor dat de gebouwen gemakkelijk uit elkaar te halen zijn. Dat is nodig omdat onderwijsvisies en woonwensen aan veranderingen onderhevig zijn. Tenslotte: zorg ervoor dat je gebouwen in tijdslagen gelaagd uit elkaar kunt halen.” Bij dit alles blijft volgens Tjerk samenwerking cruciaal: “Het moet van alle partijen in de keten komen. Van architect tot constructeur en van adviseur tot leverancier. Er is een gezamenlijke vraag en we moeten komen met een gezamenlijke oplossing.”

TEKST Peter Bekkering

Deel dit artikel

permalink