Gebouwen ‘volgen’ de ontwikkelingen in de maatschappij. Als de wensen van gebouwgebruikers wijzigen, passen we gebouwen daarop aan. Maar hoe zit het met het binnenklimaat in kantoorgebouwen? De richtlijnen voor thermisch comfort zijn de afgelopen twintig jaar nauwelijks veranderd. En dat terwijl het type mensen dat zich vandaag de dag in kantoorgebouwen bevindt, verschilt met de gemiddelde kantoormedewerker van zo’n dertig jaar geleden.
De diversiteit in kantoorgebouwen is gegroeid: de verhouding mannen en vrouwen is gewijzigd en er zijn mensen met fysieke beperkingen en van verschillende etnische achtergronden. Ook het gebruik van de ruimtes ziet er nu heel anders uit. Er zijn speciale ruimtes om te kolven en om te bidden en genderneutrale toiletten deden hun intrede. Kortom: er is geen doorsnee kantoormedewerker meer en het gebruik van kantoorruimtes is heel gevarieerd.
Uit onderzoek weten we daarnaast steeds meer over hoe en wanneer mensen zich prettig voelen. Daaruit kunnen we lessen trekken voor het ontwerpen van een inclusief binnenklimaat. Een klimaat waarin echt iedereen zich prettig voelt.
Om het binnenklimaat te optimaliseren, wordt in het eigen kantoor van DWA (Gouda) het gebruik van de bediening van de ruimtethermostaat geanalyseerd.
Thermisch comfort heeft een directe relatie met concentratievermogen en productiviteit. Onderzoek laat zien dat door het optimaliseren van het thermisch comfort, de productiviteit in een gebouw tot wel 46% kan stijgen (Kükrer & Eskin, 2021). Het loont daarom om het thermisch binnenklimaat zoveel mogelijk af te stemmen op de individuele gebouwgebruiker. Zodat iedereen er optimaal kan functioneren.
Normen en richtlijnen voor thermisch comfort
Er is een breed scala aan normen en richtlijnen als het gaat om thermisch comfort. Twee veelgebruikte richtlijnen in Nederland zijn:
- Predicted Mean Vote (PMV) uit 1970, beschreven in ISO 7730 (laatste versie: 2005);
- Adaptieve Temperatuur Grenswaarde (ATG) uit 1998, beschreven in ISSO publicatie 74 (laatste versie 2014).
Andere richtlijnen of methodes zijn die van de gewogen temperatuuroverschrijdingsuren (GTO), waarbij de PMV als basis geldt, de Frisse Scholen (specifiek voor scholen) en SWK (voor woningen).
De onderzoeken die aan al deze richtlijnen ten grondslag liggen, zijn minimaal twintig jaar oud. De laatste twintig jaar is er echter een groot aantal maatschappelijke veranderingen geweest. Zo kleden mensen zich meer casual, is de pensioenleeftijd omhooggegaan, werken er meer vrouwen op kantoor en zijn de werkzaamheden zich steeds meer op het beeldscherm gaan focussen. De eerder genoemde richtlijnen zijn daarom aan een update toe.
Samenspel
Hoe je thermisch comfort ervaart, is een samenspel tussen allerlei parameters, waaronder geslacht, leeftijd, kleding en activiteit. Ook ruimte-gerelateerde parameters, zoals temperatuur, luchtsnelheid en stralingsasymmetrie spelen een rol. Het ontwerp van het gebouw legt de ruimte-gerelateerde parameters vast. De mens-gerelateerde parameters variëren echter. Hierin zit direct het spanningsveld: wanneer een diverse groep mensen gebruikmaakt van een gebouw, wat zijn dan de uitgangspunten waarop je het ontwerp baseert? En wat zijn dan de individuele regelmogelijkheden?
Om een goed binnenklimaat te kunnen ontwerpen, is het belangrijk om te weten welke uitgangspunten er bij de verschillende methodes zijn gehanteerd voor de bepaling van de temperatuurrichtlijnen. Zo kan een eerste inschatting worden gemaakt of de beoogde gebruiker van het gebouw hiermee overeenkomt of ervan afwijkt.
Uitgangspunten in de richtlijnen
Predicted Mean Vote (PMV)
De PMV-methode is gepubliceerd door Povl Ole Fanger in 1970 (Fanger, 1970). De comfortvergelijking die de basis is van de PMV, werd door Fanger opgesteld op basis van onderzoek bij 1.296 studenten in een zittende houding in een klimaatkamer. Fanger combineerde zijn data met die van diverse andere studies en kwam zo tot het PMV-model.
De PMV geeft een beoordeling van het thermisch binnenklimaat, van -3 (koud) tot +3 (heet). Gelinkt aan de PMV is het verwachte percentage ontevredenen in een gebouw, ofwel het Predicted Percentage of Dissatisfied (PPD).
Discomfort
Het metabolisme van een persoon en de manier waarop die zich kleedt, zijn belangrijke parameters in het model van Fanger. Hij vond geen verschillen tussen wat mannen en vrouwen als optimale temperatuur ervaren bij gelijke activiteit en kledingwijze, maar wel dat vrouwen gevoeliger waren voor afwijkingen van de optimale temperatuur en daardoor eerder discomfort ervaren. Een kleine afwijking ervaren vrouwen eerder als onprettig dan mannen.
Tevens stelde hij dat vrouwen doorgaans luchtiger gekleed waren dan mannen en daardoor een hogere binnentemperatuur prettig vonden. Het model van Fanger houdt geen rekening met gedragsmatige, psychologische en sociale invloeden.
Ontdek nu veel meer details over dit onderwerp in het uitgebreide artikel uit ons gratis digitale magazine Gezondheid.
Tekst: Annebeth Muntinga, teamleider Bouwfysica bij DWA