Gezonde Gebouwen: niet meer ‘wegrennen’ na een project!

Gezondheid staat steeds scherper op de maatschappelijke agenda, versneld door de komst van een pandemie die zijn gelijke niet kent. Er is meer aandacht voor een actievere levensstijl, betere voeding en een grotere focus op welzijn en het buitenhouden van virussen. Maar gaat de transitie naar gezonde gebouwen snel genoeg? Experts van Duurzaam Gebouwd wisselden tijdens een rondetafelgesprek ideeën uit over de versnelling die we nodig hebben.

Dat de bouw- en vastgoedsector een grote bijdrage kan leveren aan de gezondheid van mensen, lijkt evident: we brengen 90% van onze tijd door in gebouwen, dus het is te hopen dat je in een gebouw mag vertoeven waar je net zo gezond of – liefst – gezonder weer uit vertrekt. Dat maakt het min of meer logisch dat er een duidelijke focus is op gezondheid, maar de praktijk is weerbarstiger.

Nog lang niet alle gebouwen mogen als gezond bestempeld worden. Zo voldoet in de woningmarkt 1 op de 7 woningen nog niet aan de eisen die de World Health Organisation heeft geformuleerd en is het voor andere vastgoedtypes vaak onduidelijk of er sprake is van een gezond gebouw. Duidelijk is wel dat het aantal gezonde gebouwen niet explosief stijgt en dat de bouw- en vastgoedsector op zoek is naar manieren voor versnelling. Hoe pakken we dat aan?

Stedelijk weefsel

“We richten ons vaak op de techniek als we het hebben over gezonde gebouwen”, trapt Thomas Bögl van LIAG architecten en bouwadviseurs af, “maar het gaat om veel meer aspecten. Zo moeten we niet alleen naar het gebouw zelf kijken, maar ook naar het complete stedelijke weefsel waarin het vastgoed is opgenomen”. Hij voegt daaraan toe dat onder andere natuurlijke processen een belangrijkere rol moeten krijgen. “Naast een groenere inrichting van de omgeving gaat het ook om gedragsverandering. Je kunt met techniek een heleboel oplossen qua gezondheid, maar alleen als de gebruiker er voor openstaat en in sommige situaties ook wil veranderen.”

Daarin ziet Nils Bonder van AM ook een belangrijke component voor het gezonder maken van gebouwen en gebieden. “In de praktijk zien we dat het spannend is om met het onderwerp gedragsverandering aan de slag te gaan. Zo werken we in een Bredaas project samen met een gedragspsycholoog en een onderzoekster van het ErasmusMC gespecialiseerd in gezondheidsverschillen. Zij leert ons over hoe bepaalde lagen van de bevolking minder kans hebben op een gezonde omgeving en hoe wij een bijdrage zouden kunnen leveren om deze situatie te verbeteren. Bijzonder aan dit project is verder dat de diversiteit aan betrokkenen met wie we samenwerken, groot is. Zo zijn onder andere de huisartsenpost en de woningcorporatie betrokken. Om verschillende redenen is voor beide partijen de inzet op een gezonde omgeving van belang. Daar blijven we mee in contact.”

Grotere kloof

Hij merkt ook op dat er bij het gezond maken van vastgoed nog een lastig te doorbreken barrière speelt: de split incentive. “Die was er al in het kader van de energietransitie, want de huurder profiteert vooral van de investeringen van de verhuurder. Bijvoorbeeld als het gaat om lagere energielasten. Heb je het over gezondheid, dan is die kloof nóg groter, want de voordelen zijn diffuser en spelen vaak pas (veel) later in de tijd.”
Hoewel het weghalen van deze horde lastig is, weet hij een uitgangspunt te benoemen: “Het gebeurt nog te weinig dat in een vroeg stadium de gebruiker wordt bevraagd. Als die kanteling er komt, is het wellicht eenvoudiger om gezondheid als standaardeis in een programma van eisen onder te brengen, omdat het voor de gebruiker duidelijk is wat de mogelijke impact is. Daarnaast moet de gebruiker beter onder ogen en oren krijgen wat een actuele maatregel ten behoeve van de gezondheid in de toekomst voor hem gaat betekenen.”

Ook Rudolf Wielink van Ventilair ziet het belang daarvan. “Het invullen van complexe verduurzamingsvraagstukken is onze dagelijkse realiteit. De werking van installaties is voor specialisten wellicht overduidelijk, maar voor een gebruiker hoeft dat niet zo te zijn. Een woningeigenaar moet weten welke installaties hij in zijn woning heeft en hoe hij optimaal onderhoud uitvoert of kan laten doen.”
Hij vindt dat het gesprek met de bewoner(s) vaker moet plaatsvinden na de oplevering. “Dat gebeurt nog veel te weinig en mede daardoor krijg je slechte voorbeelden in het nieuws. We kennen allemaal wel de reportages over de woningen waarvan de filters gitzwart zijn en de bewoners gezondheidsklachten uiten. Daarom gaan wij het liefst in gesprek met de bewoners en leggen we uit wat ze gekregen hebben en wat ze ermee kunnen. Als de waarde van gezondheid duidelijk is, dan willen die bewoners dat gesprek zeker aangaan.”

Nils Bonder, Manager Healthy Urban Living bij AM: “Een kantoor voegt pas echt waarde toe als degene die in dat kantoor werkt de beste prestatie kan leveren. Er is zoveel aandacht geweest voor het stimuleren van energiebesparing, dat we misschien zijn vergeten dat een kantoor dient om te mens te dienen en niet als beleggingsobject.” 

Bewustmaken

Daar sluit Mascha van Duijn van Zehnder zich bij aan. Zij legt de nadruk op een processtap die vroeger in het bouwtraject kan plaatsvinden: bewustwording creëren. “Zeker bij nieuwbouw heb je als gebruiker niet altijd een keuze. Je krijgt de techniek en het systeem wel of niet en als je het niet wilt, dan is het lastig om daar aanpassingen in te maken. Je ziet wel dat de keuzevrijheid groter wordt.”
Als het opgeleverd is, ontbreken er naar haar inzicht ook elementen om het gebouw blijvend gezond te maken. Een daarvan is het nog ontbreken van een verplichte technische eindschouw. “Door deze check is na te gaan of het systeem correct is ingeregeld. Dit is essentieel om als eindgebruiker zeker te zijn dat het systeem in de praktijk functioneert conform het ontwerp.”

Ook is het ‘wegrennen’ na de oplevering van een project een pijnpunt, zo oordelen de experts. Maar langdurige betrokkenheid creëren is zo eenvoudig nog niet. Er zijn wel een aantal goede voorbeelden. Bögl: “Ik noem het Voedingscentrum in Den Haag. Daar blijven we zeven jaar verantwoordelijk. Mocht er onverhoopt iets niet werken, ook als het gaat om de installatietechniek, dan voeren wij verbeteringen door.”
Het is onorthodox om als architect na de oplevering verantwoordelijk te blijven voor het gebouw en het welzijn van de mensen die erin verblijven. “Het is een rolverandering en we zitten nu, drie jaar na oplevering, nog steeds met de opdrachtgever aan tafel en we spreken voortdurend over wat er wel en niet werkt. Dat gaf ons onder andere de mogelijkheid om mee te denken over het terugkeerbeleid na covid-19. In een traditioneel bouwproces zou dit na de oplevering nooit gebeurd zijn. In gesprek blijven met partijen is waardevol.”   

Verbinden en bewijslast

Wielink merkt op dat daarbij een rol is weggelegd voor platforms als Duurzaam Gebouwd. “Het is van bijzonder belang dat we ook in gesprek blijven met vakgenoten, om elkaar tips te geven en samen te verbeteren. Dat moeten we doen met installateurs, waar vooral anno 2021 een enorme dosis kennis van gevraagd wordt over uiteenlopende onderdelen. Maar ook met leveranciers onder elkaar, om bijvoorbeeld tot totaalconcepten te komen.”
Daarbij mag het gesprek met de opdrachtgever niet ontbreken, weet Van Duijn. “Het vroegtijdig in gesprek gaan met de eindklant zien we vaak terugkomen in succesverhalen. Doe je dat, dan ga je aspecten als lucht, licht, water en meer beter met elkaar in verband brengen en toewerken naar een integrale verduurzaming.”
Monitoring en het aanvoeren van bewijslast is daarbij een kans. “Met die bewijslast laat je zien dat je daadwerkelijk een gezond gebouw hebt gerealiseerd. Dat is relevante informatie voor de opdrachtgever, maar ook voor de gebruiker.” Bonder vult daarop aan: “Zorg ervoor dat je de data laagdrempelig uitbeeldt en dat het voor je doelgroepen eenvoudig is om wat met de informatie te doen.”

WELL in Bouwbesluit?

Om te versnellen is ook de verscherping van wet- en regelgeving een belangrijke pijler. Op het gebied van gezondheid zijn er een beperkt aantal regels: de gevraagde hoeveelheid frisse lucht en de eisen tegen oververhitting (TOjuli) bijvoorbeeld in het Bouwbesluit. Moeten daar de WELL-richtlijnen aan worden toegevoegd als standaard, om te kunnen kantelen? Bonder acht het onhaalbaar: “Ten eerste is het een methodiek die vooral gericht is op gezondheid in kantoren. Als je een volledige certificering vraagt voor individuele woningen, zeker in V2 [met 10 thema’s, red.] dan voorzie ik grote uitdagingen.”

Hij ziet tegelijkertijd kansen voor GPR, vooral in het kader van het hoofdstuk ‘Gezond’ dat daarin zit. “We beoordelen nu of dat we voor individuele woningen en appartementen naar GPR Gezond gaan streven, met een cijfer 8+. Dan zorg je toch voor die bewijslast.” Van Duijn vult aan: “Om je ambities naar een hoger plan te tillen, is het wél interessant om de uitgangspunten vanuit GPR of WELL te gebruiken in plaats van die uit het Bouwbesluit. Dat vraagt dan wel de intrinsieke motivatie om ermee aan de slag te gaan.”

We kunnen ook nog lessen leren uit het buitenland, zo weet Bögl te benoemen: “In Duitsland wordt een gebouw niet in gebruik genomen totdat er luchttesten uitgevoerd zijn. Voldoet de luchtkwaliteit niet, dan wordt hij niet in gebruik genomen. Een school kan dan bijvoorbeeld wel een half jaar leeg staan, met open ramen en de ventilatie draaiende, om de schadelijke stoffen eruit te halen.”
Wielink: “Zorg in ieder geval dat de basis op orde is, de Trias Energetica [beperk het energieverbruik, maak maximaal gebruik van duurzame bronnen en maak zo efficiënt mogelijk gebruik van fossiele brandstoffen, red]. Als het fundament al niet klopt, moeten we met de installaties hoog springen om aan duurzaamheidseisen te voldoen. Het klinkt als een open deur, maar daarom moeten we in een vroeg stadium om de tafel met elkaar.”

Deel dit artikel

permalink