Royal HaskoningDHV
In plaats van vertrouwen wordt de uitwerking van circulair inkopen vaak geschat op bewijslast. Om dit te doorbreken moet de juiste vraag geformuleerd worden, om marktinnovaties gestalte te geven. Het eindresultaat is een bouw- en vastgoedsector die meer integraal tot oplossingen komt.
De kanteling is noodzakelijk, door een groeiende focus van eindgebruikers op tijdelijke huisvesting. “Eindgebruikers kopen een gebouw in en wij als bouwketen zijn onderdeel van dit inkoopproces”, vertelt Business Unit-director Bart Brink van ingenieursbureau Royal HaskoningDHV. “Het traject van de bouw- en vastgoedsector, die van grondstof tot gebouw naar recycling werkt, staat haaks op die van de eindgebruiker. Hij gebruikt een gebouw als middel voor een bedrijfsproces dat continu draait.”
Brink ziet recentelijk relatief veel aandacht voor het circulair maken van materialen, terwijl dit volgens hem slechts een puzzelstuk in het grotere geheel vormt. “Veel completer is om een keuze te maken op basis van het toevoegen van waarde in het huisvestingsvraagstuk.”
Die aanpak werd aangehouden bij de renovatie/nieuwbouw van het gemeentehuis van Brummen, waarbij waarde werd onderverdeeld in drie invalshoeken: gebruikerswaarde, belevingswaarde en technische waarde. “Allereerst sluit het gebouw aan op de primaire processen van de gemeente en is de huisvesting flexibel en aanpasbaar”, legt Royal HaskoningDHV consultant Martine Verhoeven uit. “De tweede invalshoek is belevingswaarde, die met imago en identiteit te maken heeft. Ten slotte is er de technische waarde, van energie, materialen en technische oplossingen.” Om een balans tussen deze drie elementen te vinden, werden prestatie-eisen per onderdeel geformuleerd.
Restwaarde meenemen in businesscase
“Die eisen gaven de markt ruimte om te zoeken naar circulaire oplossingen als antwoord op deze vraag”, vult Brink aan. “Daarnaast heeft de uitvraag voor een Design & Build-contract van twintig jaar hieraan bijgedragen. Hierdoor kon een leverancier restwaarde meenemen in zijn businesscase”, legt hij uit.
Het concept PARK4ALL, waarover u meer leest in het Duurzaam Gebouwd Magazine #31
Hij waarschuwt tegelijkertijd voor een te ver doorgevoerde scherpstelling op bewijslast, vooral zichtbaar in projecten waarin een relatief grote hoeveelheid tijd wordt besteed aan eigenschappen van circulaire producten. “Zo moet je bij een grondstoffenpaspoort de bewijslast over je materiaalgebruik faciliteren. Een van de valkuilen van Cradle to Cradle is dat het te dogmatisch wordt, doordat het verzamelen en beoordelen aan bewijslast zijn doel voorbij schiet”, vindt Brink.
Ook de vaak langdurige gevraagde betrokkenheid van partijen die zich aan een DBFMO-contract verbinden, hoeft volgens Verhoeven niet altijd te leiden tot vergroting van de waardecomponent. “Wellicht is er in dergelijke constructies beter nagedacht over herbruikbaarheid en is de kwaliteit over een langere periode hoger. Maar deze verbetering is niet per definitie terug te vinden in het financiële model dat erachter zit. Door de lange looptijd zie je in praktijk dat je concessies doet aan flexibiliteit omdat alles contractueel is vastgelegd .”
Het volledige artikel is verschenen in het Duurzaam Gebouwd Magazine #31, dat in september verscheen. Hierin leest u onder andere over gemeenten die circulariteit fel op het programma hebben staan en over de semi-permanente parkeervoorziening 'PARK4ALL', een circulaire oplossing die op verschillende plekken in Nederland is gerealiseerd.