‘Samenwerken’ en ‘de eindgebruiker meer betrekken’ waren de voornaamste conclusies tijdens de eerste Round Table, met als centraal thema 'Gezonde gebouwen'. De totale Round Table Tour van Duurzaam Gebouwd bestaat uit 24 Round Tables, over allerlei diverse onderwerpen.
De aftrap van de Round Table Tour vindt plaats in januari bij DWA in Bodegraven. Hier discussiëren 6 heren uit de integrale bouw- en vastgoedsector zo'n anderhalf uur over het thema ‘Gezonde gebouwen’. Klik op de onderstaande afbeelding om de samenvatting van deze Round Table te lezen.
Tijdens de introductie van dit onderwerp haalt moderator en Duurzaam Gebouwd-directeur Wietse Walinga het Duurzaam Gebouwd Congresdiner aan, toen Laurens de Lange opriep tot een Coalitie Gezonde Gebouwen. “Eigenlijk leiden gezonde gebouwen alleen maar tot voordelen, zoals meer productiviteit, minder ziekteverzuim, comfort, beter leren en langer leven”, vertelt Walinga.
Gezond binnenklimaat is latent
Daarna brengt hij de eerste stelling in: ‘Er is meer dan genoeg data beschikbaar over de waarde van gezonde gebouwen voor de gebruiker.’ Dit beaamt Rob Huvers, commercieel directeur Benelux van ventilatiespecialist Aralco. “Voor het geld dat aan rapporten hierover is uitgegeven, hadden we waarschijnlijk alle scholen gezond kunnen maken.” Een gezond binnenklimaat is in zijn ogen een latent onderwerp. “Mensen merken niet of een gebouw al dan niet gezond is. Dat haalt de drive weg.”
LIAG-architect en -partner Thomas Bögl bestrijdt de hoeveelheid aanwezige data. “Over verlichting en ventilatie is genoeg bekend, maar niet over hoe gebouwen in elkaar zitten, zich verhouden tot hun omgeving en hoe mensen zich verhouden tot het gebouw waarin ze wonen, leren of werken.”
Data zijn miljoenen waard
Volgens DWA-consultant Machiel Karels hebben beide heren een punt. “Veel onderzoeken tonen de relatie aan tussen productiviteit, ziekteverzuim en allerlei bouwkundige en installatietechnische maatregelen in gebouwen. Als we die data omzetten in waarde, levert ons dat miljoenen op. Op dat gebied hebben we nog een wereld te winnen.” Over de psychologische kant is veel minder bekend. “Dat geldt ook voor de mogelijke biologische en chemische verontreiniging uit bouw- en interieurmaterialen, waarvan we nog maar beperkt inzicht van de consequenties hebben.”
Bögl gaat hierop door: “Wat weten we bijvoorbeeld van de chemische gevolgen van tapijtlijm op het tapijt en op de vloer? En de reactie van mensen hierop? Er kan iets schadelijks ontstaan.”
Schaap met tien poten
VBI-adviseur bouwconcepten Peter Musters pleit voor een onafhankelijke partij, die de integrale samenhang tussen alle gezondheidsaspecten – bouwkundig en installatietechnisch - overziet en deze blijft bewaken tot in de gebruiksfase van het gebouw. “Zo komen we erachter wat de invloeden van verschillende materialen op elkaar zijn.” Dat is niet eenvoudig, reageert Karels. “Jij zoekt niet het schaap met vijf, maar met tien poten. Dit raakt de hele bouwsector.”
Daarom opteert Huvers er in eerste instantie voor om op het laaghangend fruit te richten. “Er valt voor de eindgebruikers veel te winnen op gebieden als lichttoetreding, ventilatie en akoestiek.”
Volgens Ionair Benelux-directeur Jeroen Posthumus kennen gebruikers die winstpunten niet. “Bijvoorbeeld bij luchtkwaliteit denken klanten alleen aan energiebesparing. Ze kijken ervan op dat de productiviteit stijgt en het ziekteverzuim daalt als die kwaliteit verbetert.”
Gezondheid beperkt
Deputy Director Jan Jaap Blüm van Ballast Nedam heeft moeite om de waarde van data in te schatten. “De gebouwbeleving is een gevoelskwestie en gevoel is niet te meten. Althans, niet met de huidige vragen.”
Daarnaast vindt hij gezondheid beperkt. “Ik vergelijk het met veiligheid: iedereen wil in een veilig gebouw zitten. Dat geldt toch ook voor gezonde gebouwen? Het maken van gezonde gebouwen is onze godvergeten plicht.”
Geen zelflerend vermogen
Een nieuw label voor gezondheid creëren, helpt in de ogen van de heren niet. “Dit thema is versleuteld in labels als BREEAM en GPR”, vindt Karels. Ook Posthumus ziet hier niets in. “Het gaat te veel om het label zelf. Daarnaast zeggen scores als 80% en 90% mij helemaal niets over de gezondheid van een gebouw.”
Bögl denkt dat zo’n label voor bouwers alleen belangrijk is bij de opening van een gebouw. “Daarmee laten ze dan zien hoe fantastisch ze het hebben gedaan. Verder hoor je ze er niet meer over. Eigenlijk moet iemand het gebouw na een paar jaar toetsen of alles werkt zoals het hoort.”
Musters beaamt dit. “Nu verlaten we gebouwen na de oplevering. Daarom heeft deze sector geen zelflerend vermogen en blijven we dezelfde fouten maken.” Dit resulteert volgens Karels in slechtere gebouwen. “Meer dan 70% van de gebouwen die op basis van kwaliteitsklasse B is ontworpen en misschien wel is opgeleverd, behaalt in de praktijk echter maar een milieuklasse C of slechter. Prestatiemonitoring tijdens de exploitatie is dan ook essentieel.” Een systeem als Monavisa geeft hier invulling aan, legt hij uit. “Daarmee koppelen we de gebruiksevaluatie aan de gebouwevaluatie. Zo komen erachter wat een gebouw doen en wat de gebruikers hiervan vinden.”
Meten en ervaren
Hij vindt het goed om eindgebruikers te betrekken bij de totstandkoming van gebouwen. “Systemen in gebouwen moeten zo eenvoudig zijn, dat bewoners er geen fouten mee kunnen maken. Leveranciers willen echter liever hun technische innovaties tonen.”
Ook Bögl betrekt gebouwgebruikers eerder in het proces. “Ze zijn niet het uitgangspunt en niet zaligmakend, maar laat ze wel kennisnemen van hun omgeving en deze snappen.”
Blüm is hiermee eens. “Een gebouw is slechts een verzameling van beton en stenen met leidingen. Het gaat erom wat hierbinnen gebeurt: dat eindgebruikers erin slagen hun diensten goed te leveren.”
Gebouwgebruikers betrekken in het ontwerpproces is van belang, vindt Karels. “Het is vooral belangrijk om te sturen op verwachtingsmanagement.”
Financiële producten
Bij de stelling ‘Bouwen volgens het Bouwbesluit is niet hetzelfde als gezond bouwen’, reageert Karels dat dit niet de bedoeling is van het Bouwbesluit. “Daarom zijn er PVE’s, het Bouwbesluit is de ondergrens.”
Volgens Blüm levert het Bouwbesluit geen ongezond gebouw af. “Maar elk zichzelf respecterend ontwikkelaar zoekt de ondergrens op”, chargeert hij. “We vinden bouwen volgens het Bouwbesluit goed genoeg, omdat we gebouwen beschouwen als een financiële producten. Als kostenpost.” We moeten af van deze zesjescultuur, aldus Posthumus.
Huvers zegt dat andere factoren gebouwen ongezond maken. “De meeste systemen werken niet goed, zijn niet goed geïnstalleerd of worden niet goed gebruikt.”
Noodzaak ontbreekt
Prestatiecontracten zien de heren niet als de oplossing. “Hoe garandeer je wat?”, vraag Blüm zich af. Volgens Karels is de vergelijking met energieprestatiecontracten beperkt te maken. “De prestatie van energie voor gezonde gebouwen is maar ten dele te meten.”
Musters denkt dat bij opdrachtgevers de onderkenning van het belang om gezonde gebouwen te vragen ontbreekt. “Anders hadden ze er al lang gestaan. Het gaat er dus om dat wij als bouwbranche de opdrachtgevers verleiden om gezonde gebouwen te vragen en te eisen.”
Bögl stelt voor om de makers verantwoordelijk te houden voor het gebouw, waarna Posthumus stelt: “Laat fabrikanten verantwoordelijk blijven voor hun eigen producten.”
Daarom vindt Blüm het belangrijk om meer contact te hebben met de eindgebruikers. “Omdat het gebouw een financieel product is geworden, zijn er schotten tussen de verschillende afdelingen gekomen. Door meer contact met de klanten te hebben, hoop ik dat die schotten verdwijnen en er meer samenwerking plaatsvindt.”
Foto: van links naar rechts: Rob Huvers, Thomas Bögl, Jeroen Posthumus, Machiel Karels, Jan Jaap Blüm, Peter Musters en Wietse Walinga.