Het creëren van een economie waarin duurzame energie kan concurreren met fossiele brandstoffen is voor de overheid een win/win-situatie. Zonnepanelen op kosten van de baas is ogenschijnlijk een simpele maatregel maar blijkt een ingenieuze hefboom voor een transitie naar een duurzame economie waar ook het midden- en kleinbedrijf baat bij heeft.
(Dit artikel is ook als PDF te downloaden, zie onderaan de pagina).
Elke sector die voor het welzijn en de welvaart van de burgers van belang is, wordt door de overheid met beleid, geld en wet- en regelgeving gestimuleerd. Dat geldt voor gewenste publieke voorzieningen zoals onderwijs en gezondheidszorg maar dat geldt ook voor door de overheid gewenste marktontwikkelingen.
100 jaar steunmaatregelen aan de fossiele industrie
Kijk naar de top 30 van grootste multinationals in de wereld. Deze wordt bijna volledig bezet door oliebedrijven, elektriciteitsbedrijven en autofabrikanten. Dat is geen toeval.
Vanuit de wens en de plicht om welvaart naar de burger te brengen hebben overheden van vele landen vanaf het begin van de 20ste eeuw (en tot op de dag van vandaag) deze sectoren met man en macht en met duizenden miljarden Euro’s ondersteund. Het heeft wat gekost, maar die beoogde welvaart is daardoor ook voor velen gerealiseerd, althans in de westerse samenleving.
Honderd jaar wereldwijde overheidssteun heeft een oliebedrijf als Shell en een autofabrikant als Ford gebracht waar ze vandaag de dag zijn: bedrijven die inmiddels zo goed doorvoed zijn dat ze met jaaromzetten kunnen prijken die vergelijkbaar zijn met respectievelijk de economie van Noorwegen en Israel.
Het is daarom pervers te veronderstellen zoals onze minister van Economische Zaken doet (en overigens velen met haar) dat er sprake is van een vrije energiemarkt en dat de nog juveniele en fragiele duurzame energiesector de strijd tegen deze volwassen goed doorvoedde multinationals kan en moet aangaan op basis van eigen kracht c.q. op basis van een paar door de overheid toegeworpen financiële broodkruimels.
In het licht van de duizenden miljarden steun aan de fossiele industrie, is elk gebaar dat de overheid tot op heden aan de duurzame sector heeft willen maken niets meer dan een fooi. De burger van nu heeft echter net zoveel recht op een de markt sturende daadkrachtige overheid als de burger van een eeuw geleden. Ook de burgers van nu willen hun toekomstige welvaart door de overheid geborgd zien.
De grote en spoedeisend te adresseren vraagstukken rondom energieonafhankelijkheid, klimaatverandering, grondstofschaarste en afnemende (winbare) olievoorraden vragen om een veel bredere overheidssteun aan de duurzame sector dan die welke thans wordt geboden. De overheid zal de flagrant oneerlijke concurrentie en oneerlijke marktomstandigheden voor nieuwe toetreders op de marktplaats voor energie en andere goederen moeten opheffen. Zij zal haar steun aan de oude industrie fasegewijs moeten afbouwen en die aan de nieuwe industrie fasegewijs moeten opbouwen.
Met welke omvang en inzet de overheid die steun aan duurzame ontwikkeling moet gaan geven, kan geanalyseerd worden aan de hand van de steunvormen van de overheid aan de fossiele industrie. Ik zal daarbij om te beginnen, puur ter illustratie, de steun aan de auto-industrie uitgebreider uitlichten. De op basis daarvan gemaakte analyse zal ik vervolgens kort spiegelen aan de gas-, elektriciteit- en olie-industrie. Daarna zal ik de consequenties voor de relatie tussen de overheid en de duurzame sector bespreken en een voorstel doen waarmee duurzame ontwikkeling de noodzakelijke kick-start krijgt.
PPS: zonder wegen geen auto’s
Henry Ford mag dan wel de eerste productielijn van auto’s hebben opgezet, maar Ford kon alleen een multinational worden doordat overheden gemeenschapsgeld hebben aangewend om (snel)wegen, viaducten, tunnels en parkeerterreinen aan te leggen. In Nederland hebben wij er een ministerie voor opgericht en een organisatie als Rijkswaterstaat voor gecreëerd die zich dagelijks bezig houdt met ontwerp, aanleg en beheer en onderhoud van deze infrastructuur.
In Nederland is de auto-industrie op deze wijze met tientallen miljarden Euro’s gesteund. In andere landen idem dito. Zonder deze zeer omvangrijke (voor)investeringen van overheden in de weginfrastructuur zou de auto-industrie niet van de grond zijn gekomen. Geen wegen, geen auto’s. Een quasi-spontane publiek private samenwerking (PPS) veroorzaakte de kick-start van de automotive. De overheid nam de verantwoordelijkheid voor de infrastructuur en de private partij nam de verantwoordelijkheid voor het product auto (althans dat was de bedoeling).
Stimulerende middelen
De overheid heeft de autosector, na deze te hebben voorzien van een infrastructuur, verder gesubsidieerd door de vraag naar auto’s direct en indirect te beïnvloeden. Bijvoorbeeld door de invoering van gunstige fiscale regelgeving voor de aanschaf van auto’s (de auto van de zaak) of door het invoeren van de wettelijke verplichting tot aanleg van parkeerplaatsen bij vastgoedontwikkelingen. De overheid heeft door de PPS niet alleen het gebruik van auto’s mogelijk gemaakt, maar door subsidies ook de vraag naar auto’s gestimuleerd. Beide vormen van ondersteuning zijn tot in de haarvaten van onze wet- en regelgeving ten gunste van de auto-industrie verankerd (wegenwet, fiscale regels e.d.). Je zou dus kunnen zeggen dat de belangen van deze sector wettelijk verankerd zijn.
Alsof met deze beide vormen niet genoeg belastinggeld wordt besteed (of misgelopen) aan de ondersteuning van een gewenste industrietak, ondersteunt de schatkist de auto-industrie nog met een derde vorm.
De acceptatie van schade voor burger en schatkist
Decennia geleden bleek dat auto’s grote hoeveelheid fijnstof uitstoten en auto’s daardoor een zodanig ernstige vervuiling veroorzaken dat de kwaliteit van de ingeademde lucht een gevaar voor de gezondheid werd (hart- en longziekten, acute en chronische bronchitis en astma kunnen ontstaan of verergeren door blootstelling aan fijnstof).
Het had voor de hand gelegen als de overheid de auto-industrie, als haar PPS partner, op dat moment had gedwongen tot innovatie met een motivering als: “Wij zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van de infrastructuur en jullie zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van de auto’s die gebruik maken van onze infrastructuur. Dus innoveer want alleen de schoonste automodellen krijgen nog toegang tot de door de burgers bekostigde infrastructuur en het is in het algemeen belang dat de burgers gezond blijven.”
De auto-industrie beschouwde schonere auto’s echter als een kostenpost die ze niet voor haar rekening wilde nemen. De overheid heeft de auto-industrie daarin onbegrijpelijk genoeg gesteund en ervoor gekozen het fijnstofprobleem niet te verhalen op de partij die het vervuilende product op de markt brengt, maar de gezondheidsrisico’s af te wentelen op haar burgers (afwenteling 1) en de oplopende kosten voor gezondheidzorg af te wentelen op de schatkist (afwenteling 2).
Alleen de meest extreme uitwassen van fijnstof werden tegengegaan met als gevolg dat de overheid miljarden heeft uitgegeven aan het opstellen van ingewikkelde milieuwetgeving en de handhaving ervan (afwenteling 3) om teveel zieken en doden als gevolg van fijnstof te voorkomen. En de roetfilters (een maatregel om de meest extreme uitstoot tegen te gaan) zijn destijds gesubsidieerd door de schatkist.
Inmiddels weten we dat de CO2-uitstoot van auto’s ook bijdraagt aan klimaatverandering en de adaptiemaatregelen als gevolg daarvan bedragen volgens de commissie Veerman 2 miljard per jaar voor Nederland (afwenteling 4).
Kortom, de overheid heeft de auto-industrie decennialang vrijbrieven gegeven zodat ze hun verantwoordelijkheid als PPS partner kunnen blijven ontlopen en heeft geaccepteerd dat de miljarden schade die daarvan het gevolg is door de belastingbetaler wordt gedragen. Alles in het belang van het streven naar welvaart.
Zonder netwerk geen gas of elektriciteit
Eenzelfde vorm van brede overheidsondersteuning - PPS, stimulerende middelen en acceptatie van schade voor burger en schatkist - is te herkennen in andere grote marktsectoren zoals gas en elektriciteit. De overheid en deze sectoren zijn in een innige relatie met elkaar opgegroeid en vormen letterlijk en figuurlijk met elkaar een netwerk.
Om met de elektriciteitssector te beginnen: met gemeenschapsgeld is een elektriciteitsnet aangelegd dat door elektriciteitsbedrijven als infrastructuur wordt gebruikt om opgewekte energie te distribueren. Met wet- en regelgeving wordt vervolgens de vraag naar elektriciteit ondersteund: ieder huis of kantoor dient bijvoorbeeld verplicht aangesloten te worden op het elektriciteitsnet. De burger wordt als het ware afhankelijk gemaakt van de sector. De kosten en risico’s als gevolg van de opwekking van elektriciteit (primair door verbranding van steenkool) worden afgewenteld op de burger en de schatkist. Denk daarbij aan luchtvervuiling, gezondheidsproblematiek en klimaatverandering.
Een vergelijkbare analyse als bij elektriciteit kan gemaakt worden ten aanzien van de gasindustrie. Denk daarbij aan de (irreële) koppeling van gas- aan olieprijzen waardoor de overheid de markt heeft beïnvloed. Ten aanzien van de door de overheid aangelegde gasinfrastructuur is het aardig te constateren dat, toen de overheid daar begin jaren zestig eenmaal toe besloten had, de transitie in circa vijftien jaar gemaakt kon worden. Er is dus veel mogelijk als de overheid gericht haar zinnen ergens op zet.
Koning olie
De meest vergaande ondersteuning door overheden zien we echter in de olie-industrie. De olie-industrie is de enige industrie die continue op kosten van de belastingbetaler met militaire middelen beschermd wordt (als een koning door zijn bodyguards) en waarvoor desnoods oorlog gevoerd wordt en dus levens geofferd.
In 1980 gaf de VS bij monde van president Carter al te kennen dat de VS militaire middelen niet zou schuwen mocht de toevoer van olie vanuit de Perzische Golf in gevaar komen. Vanaf dat moment is er continue een Amerikaanse marinevloot (als bodyguard) aanwezig in de golf om het transport van olietankers veilig te stellen. Na twee oorlogen in Irak weten we maar al te goed dat olieoorlogen reëel zijn.
Omdat de economie op olie draait en alle economieën willen groeien, wordt gebruik van olie direct en indirect gesubsidieerd. Landen als de VS, China, India en Indonesië spenderen enorme bedragen aan belastinggeld om de prijzen aan de pomp te drukken zodat er flink benzine verbruikt kan worden ten behoeve van de gewenste groei van de economie. In Nederland doen we dat subtieler met maatregelen als het fiscaal aftrekbaar maken van benzinekosten die privé gereden worden met de auto van de zaak.
Omdat toegang tot olie ook anderszins het landsbelang dient - zonder olie kan een land zich niet verdedigen omdat al het wapentuig op olie draait - wordt door overheden elk politiek en diplomatiek middel ingezet om oliemultinationals aan 'business' te helpen.
Het zal dan ook niet bevreemden dat in de top tien van grootste bedrijven in de wereld maar liefst zeven oliemaatschappijen terug te vinden zijn: Shell, Exxon, BP, Chevron, Total, Sinopec en ConocoPhillips. Al die steunmaatregelen in al die landen komen namelijk direct of indirect weer ten goede aan deze maatschappijen, reden waarom ze gezamenlijk per jaar een duizelingwekkend bedrag van 2.000 miljard dollar aan inkomen hebben. Dat is maar liefst drie keer het bruto nationaal product van Nederland.
De acceptatie van schade voor de burger en schatkist ten gunste van de olie-industrie mag bekend worden verondersteld (klimaatverandering, afhankelijkheid schurkenstaten, misstanden in Nigeria, olierampen en andere olievervuiling).
De op te bouwen relatie tussen de overheid en de duurzame sector
Indien de overheid de voorziene problemen rondom energieonafhankelijkheid, klimaatverandering, grondstofschaarste en afnemende (winbare) olievoorraden serieus neemt (en ik neem aan dat ze dat doet ) dan zal de overheid in gelijke omvang en met dezelfde inzet als zij gedaan heeft ten behoeve van de fossiele industrieën de duurzame sector moeten gaan ondersteunen.
De overheid zal dus een innige PPS partner van de duurzame sector moeten worden, stimulerende middelen voor duurzame ontwikkeling in het leven moeten roepen en de belangen van deze sector moeten willen verankeren in wet- en regelgeving.
Wil vrije marktwerking aan de orde kunnen zijn in bijvoorbeeld de energiesector, dan moet de duurzame energiesector door de overheid eerst in een gelijke uitgangspositie worden gebracht als de fossiele industrie. Je zou kunnen zeggen dat de duurzame sector nog honderd jaar aan omvangrijke overheidsondersteuning tegoed heeft van de overheid.
Exploitanten van windmolenparken, aardwarmtecentrales, zonnecentrales (en andere opwekkers van duurzame energie) zullen waar nodig met kordate overheidssteun in een uitgangspositie moeten worden gebracht waarmee zij zich als ondernemers kunnen opwerken tot een schaalgrootte die nodig is om competitief te kunnen zijn met de Shell’s van deze wereld. Als daar ook de oprichting van nieuwe (lees: transformatie van bestaande) ministeries voor nodig is, of de oprichting van (tijdelijke) staatsbedrijven, dan is dat evenzeer historisch te rechtvaardigen.
Daarvoor hoeven we overigens niet nog een keer duizenden miljarden stuk te slaan. Stel immers dat we voor de overgang van fossiele energie naar duurzame energie 30 jaar de tijd nemen, dan kan fasegewijs de overheidssteun aan de fossiele industrie worden afgebouwd en die aan de duurzame sector fasegewijs worden opgebouwd. Door beide bewegingen in gang te zetten zal er minder ondersteuning nodig zijn om de juiste concurrerende verhoudingen tussen beiden te creëren.
Anders benaderd, iedere dag dat gewacht wordt met het afbouwen van de overheidssteun aan de fossiele industrie kost het de belastingbetaler extra geld. De fossiele industrie kan die dag immers nog steeds blijven groeien waardoor het kostbaarder wordt om de duurzame sector op gelijke hoogte te brengen. Bovendien loopt de schade voor burger en schatkist iedere dag verder op door de voortdurende negatieve effecten van de fossiele industrie, terwijl de duurzame sector die schade voor een groot deel zal weten te voorkomen.
De transitie naar duurzame energie kan zo beschouwd (deels) bekostigd worden door de besparing die zal optreden als gevolg van voorkomen schade aan burger en schatkist. Een andere reden waarom de overheidssteun aan de duurzame sector geringer kan zijn dan die welke verleend is aan de fossiele sector, is dat de duurzame sector waar mogelijk gebruik kan maken van reeds gedane publieke investeringen zoals het elektriciteitsnet.
Schiet de banken te hulp
Indien de overheid zich aan een dergelijk duidelijk scenario conformeert en de komende 30 jaar de ondersteuning gaat bieden die nodig is om de transformatie te maken, dan zal zij vanzelf een vliegwieleffect creëren zoals zij dat bijvoorbeeld destijds ook gedaan heeft door te investeren in wegen en in een ministerie van Verkeer en Waterstaat en een organisatie als Rijkswaterstaat.
Immers, door die investeringsbereidheid van destijds en de institutionalisering die daarop volgde, wisten alle marktpartijen dat de overheid een langdurige en betrouwbare partner zou worden voor de auto-industrie. Juist door die signalen af te geven durfden banken te investeren in deze sector en te investeren in aan de auto-industrie gelieerde sectoren zoals olie en staal. Een dergelijk signaal hebben de banken nu wederom nodig van de overheid. Alleen dan krijgen zij de zekerheid die ze zoeken om grootschalig te kunnen investeren in duurzame energie en andere duurzame goederen.
De banken zelf hebben, gelet op hun gezicht- en statusverlies als gevolg van de kredietcrisis, ook behoefte aan een nieuw maatschappelijk profiel. Als zij door de overheid in staat worden gesteld om de duurzame sector fors te gaan ondersteunen, zal dat in positieve zin afstralen op de bankensector. Een win-winsituatie dus voor zowel de overheid, de banken, de duurzame sector en de samenleving als geheel.
Let wel, de bankensector is naast de olie-, auto- en elektriciteitsindustrie, de enige andere sector die in de top 30 van grootste multinationals goed vertegenwoordigd is. De maatschappij zal de banken dus hard nodig hebben aan de kant van de duurzame energiesector wil de maatschappij in staat zijn om de grootste transformatie ooit van de grond krijgen: die van wereldwijde fossiele energievoorziening naar wereldwijde duurzame energievoorziening.
De overheid zal, net als honderd jaar geleden, met het afgeven van een duidelijk signaal spekkoper zijn. Voor elke Euro die zij zal investeren in duurzame energie, zal zij tientallen Euro’s aan marktkapitaal vrij weten te maken voor deze industrie waardoor de duurzame beweging een enorme snelheid kan gaan genereren. Euro’s waarmee de schatkist opnieuw gespekt kan worden.
Tot slot: een termijn van dertig jaar om de transitie te voltooien lijkt plausibel te zijn om meerdere redenen. Klimaatverandering vraagt om het drastisch terugbrengen van CO2 in de komende dertig jaar willen we de slechtste en maatschappelijk meest kostbare scenario’s voorkomen. Over dertig jaar zullen de (tegen acceptabele kosten) winbare olievoorraden drastisch geslonken zijn. Een alternatieve energievoorziening moet tegen die tijd de noodzakelijke schaalgrootte hebben om het stokje over te kunnen nemen. Bovendien geeft een termijn van dertig jaar de fossiele industrie de tijd om haar gedane investeringen nog terug te verdienen.
Zonnepanelen op kosten van de zaak
De duurzame sector weet nu dat ze nog heel veel tegoed heeft van de overheid. Een inhaalslag door middel van steunmaatregelen zoals de implementatie van het feed-in tarief voor duurzame energie, kan de overheid eigenlijk niet meer weigeren. Het blijft echter de vraag wat een eerste concrete stap zou kunnen zijn om een momentum, een impuls, een echte kick-start in de duurzame sector te genereren.
De wereld draait om hebbedingen en het grootse hebbeding van onze moderne geschiedenis is natuurlijk de auto. Om deze reden heb ik het idee dat de eerste grote duurzaamheidsgolf (misschien vreemd genoeg voor velen uit de milieubeweging) juist gecreëerd zou kunnen worden via een hebbeding als de auto.
Zoals al gezegd is een maatregel als de auto van de zaak een stimulerend middel voor de auto-industrie. In het algemeen wordt de elektrische auto als een duurzaam alternatief van de fossiele auto gezien. Met de hybride auto is gebleken dat een transformatie prima in gang kan worden gezet met een maatregel als minder fiscale bijtelling. Dat zal voor de elektrische auto ook moeten gebeuren en dat gaat ook gebeuren.
Interessanter wordt het echter als we ons realiseren dat de elektrische auto nog duurzamer kan worden als hij wordt opgeladen met duurzame energie. Een fiscale maatregel zou dus kunnen zijn (naar analogie van het fiscaal aftrekbaar zijn van benzinekosten die privé gereden worden met de auto van de zaak) dat naast de elektrische auto van de zaak ook de 'benzine' voor de elektrische auto, namelijk 'schone elektriciteit', fiscaal aftrekbaar wordt. Zonnepanelen op kosten van de zaak dus. Werkgevers kunnen hun werknemers dan een pakket aanbieden: de lease van de elektrische auto inclusief de zonnepanelen voor thuisinstallatie (of op het werk of elders) om de auto op te laden.
Een dergelijke maatregel zal zeer gewild zijn (welke werknemer zou dit niet willen?) en zal een enorme impuls geven aan duurzame energie. Zeker de nieuwe generatie werknemers wil niet meer geassocieerd worden met “het fossiele tijdperk” maar wil schoon en verantwoord consumeren. Geef ze die kans.
Geef daarmee werkgevers ook de kans om maatschappelijk verantwoord te ondernemen op een wijze die zoden aan de dijk zet. Het helpt de transformatie, onze steden worden er schoner van, er zal minder geluidshinder langs wegen zijn en minder belasting voor mens en milieu. Op deze wijze wordt duurzaamheid leuk en zal het enthousiasme voor een grote transformatie alleen maar toenemen.
Het creëren van een goede thuismarkt voor zonne-energie heeft ook als voordeel dat deze sector zich in Nederland kan vestigen en hier R&D (research en development) op gang kan komen rondom deze sector. Indien de overheid vervolgens de wijsheid zou hebben om ook de installatiekosten van zonnepanelen fiscaal aftrekbaar te maken, stimuleert zij direct het midden- en kleinbedrijf dat een enorme vraag aan installatiewerkzaamheden voor zonnepanelen te verwerken zal krijgen. Het zal een sterke stimulans zijn voor installateurs om zich om te scholen in duurzame energietoepassingen in de bouw.
Kortom, de elektrische auto kan via deze route de hefboom worden om duurzame energie op te schalen en het midden en kleinbedrijf een impuls te geven.
Leasemaatschappijen zullen zeer geïnteresseerd zijn in het aanschaffen van elektrische auto’s en zullen inkoopafspraken gaan maken met de zonne-energiesector en met installatiebedrijven om pakketten 'duurzame mobiliteit en energie inclusief installatie' op de markt te brengen. Zij zullen met die pakketten elkaar gaan beconcurreren (net als de telefoniesector met abonnementen en telefoontjes doet) waardoor schaalvergroting en prijsverlaging van duurzame energie het gevolg zal zijn.
Een transformatie in gang zetten hoeft dus niet zo moeilijk te zijn. Zonnepanelen van de zaak zouden wel eens de sleutel tot succes kunnen zijn.
Mr. Roger H.J. Cox
Paulussen Advocaten N.V. - co-creating global sustainability
Donwload PDF Zonnepanelen op kosten van de zaak